DONDERDAG 24 APRIL 1913. 59 het komen te liggen aan een straat van 12 M., te eeniger tijd zal kunnen genieten, is niet weg te redeneeren. Die menschen worden dus benadeeld en bevoordeeld. Aan den anderen kant staat er tegenover, dat de bouwer, die begonnen is de straat aan te leggen en huizen te bouwen, in zekeren zin bevoordeeld wordt. Hoe is nu deze belangenstrijd op te lossen? Ik zou zeggen, niet anders, dan door het vorige besluit, dat hier genomen is, te handhaven. De bouwer toch heeft er belang bij, dat die straat in haar geheel wordt aangelegd. Die man is begonnen die straat aan te leggen en er heel behoorlijke en fatsoenlijke huizen te bouwen, maar de Raad gaat er eventueel nooit toe over, om die straat over te nemen, wanneer zij niet over haar volle breedte aangelegd is. Men blijft dus steeds met een halve straat zitten, krijgt geen verlichting van de ge meente daar moeten zij zelf voor zorgen en de waarde van de huizen kan dus nooit tot haar volle recht komen, zoolang de straat niet over haar volle breedte aangelegd is. Er zijn dus verschillende belanghebbenden, die, wanneer de gemeente, nadat de sloot gedempt is, een afwachtende houding aanneemt, vroeger of later tot elkander zullen trachten te komen. Wanneer de gemeente de sloot niet dempt, blijft er een onmogelijke toestand bestaan. Alleen wanneer de gemeente de demping uitvoert, komen de menschen tot elkander. De gemeente leeft langer als een particulier, maar dat het een goede toestand kan worden, is zeker. Laten wij ons eens een oogenblik indenken, wat er ge beurt, als de gemeente die sloot niet dempt. De huizenbouw aau die straat zal dan zeker stagneeren, want wie zal verder aan die straat willen bouwen? Wanneer wij nu nagaan, de statistiek die onlangs is ge maakt, van de woningreserve, dan blijkt daaruit, dat er in Leiden behoefte bestaat aan huizen van 200.300. en f 400.Dat zou de Gemeenteraad tegenwerken, door die sloot niet te dempen. Een verder gevolg zou zijn, dat wat onlangs gevreesd werd, dat men den bouw aan de grens in de hand werkt, dat dat juist zou geschieden. Als de gemeente tegenwerkt den bouw in de gemeente, dan zal de bouw aan de grens floreeren en dan komt men te laat tot inzicht. Ik meen dus, dat de belangen van de gemeente ten zeerste gediend worden, als de Raad het besluit, dat indertijd is genomen, handhaaft en ik vrees ernstige gevolgen, als op dat besluit teruggekomen wordt. De Gemeenteraad is niet de onderhandelaar van allerlei kleine belangetjes, die in de wereld geschapen worden door maatregelen, die in het belang van de gemeente waren genomen. Wanneer men een zekeren drang uitoefent, om tot elkaar te komen, dan komen die belangen van zelf tot oplossing en die drang ontstaat wan neer het besluit wordt gehandhaafd. Maar het Gemeente bestuur moet niet onderhandelen. De heer Pera. M. d. V. Ik kan dat den heer Korevaar niet toegeven, omdat ik meen, dat de gemeente hier een onrecht begaat. Wanneer ik kon constateeren, dat de gemeente het recht had, op een wijze als hier voorgesteld wordt, de bewoners te noodzaken, tot demping van de sloot over te gaan, dan zou ik geen bezwaar maken. Het is wel eigenaar dig, dat de heer Korevaar later wel wil denken aan een be middeling en toenadering De Voorzitter. Zoudt u zich niet liever tot het onderwerp willen bepalen; u dwaalt werkelijk te veel af. Wij hebben met de belangen van de bouwers niets te maken. De heer Fokker. Daar heeft de heer Korevaar ook over gesproken. De Voorzitter. Dat neemt niet weg, dat wij ons moeten bepalen tot de bespreking van de zaak, waar het om gaat. Er is hier niets anders gebeurd, dan dat op advies van de Gezondheidscommissie met het oog op de openbare gezondheid door den Raad is gelast, die sloot te dempen. Nu zijn er eenige eigenaars, die in de kosten der demping een tegemoet koming verlangen. Dit is nog nooit toegestaan, maar enkele leden schijnen daar in dit geval wel voor te gevoelen. Nu moet men zich tot de bespreking van deze punten bepalen, want als ik de leden hierop niet wijs en ik zou hen maar door laten debatteeren, dan zouden wij ons voor deze week wel permanent mogen verklaren. De heer Pera. Dan herhaal ik, dat het dempen van die sloot uit gezondheidsoogpunt mij niet noodzakelijk voorkomt. Waar wij ons, door tot dempen te verplichten, schuldig maken aan onrecht, kunnen wij de zaak gerust uitstellen, temeer, omdat volgens mijn verwachting de belanghebbenden het onderling best eens zullen worden, zonder ingrijpen van 't Gemeentebestuur. De heer van Gruting. M. d. V. Het spijt mij zeer van de heeren Bosch en Pera te hebben moeten vernemen, dat zij niet inzien, dat het urgent is, die sloot te dempen. Het be zwaar van stilstaande poelen is, dat er zich parasieten in ontwikkelen, waaruit o.a. de malaria zich kan ontwikkelen, die nadeelig is voor den mensch. De heer Kruimel, die medicus is, zal dit toestemmen. Ik kan mij wel voorstellen, dat de heeren Pera en Bosch het water eerst dan verontreinigd ach ten als het troebel en vuil is, maar zooals ik zeide, zit de beteekenis dieper, nl. dat er parasieten in kunnen ontstaan, die voor den mensch schadelijk zijn. Ik hoop, dat ik met een enkel woord heb kunnen duidelijk maken voor hen, die niet op hygiënisch gebied ontwikkeld zijn, dat de zaak uit hygiënisch oogpunt zeer urgent is. Ik kan u wel zeggen, dat elk medicus dit zou beamen en dat hij zou zeggen: het is nuttig en noodzakelijk, dat de poelen en plassen verdwijnen, omdat de gezondheid van de ingezetenen er door gediend wordt. De heer Fokker. M. d. V. U hebt den heer Pera geïnter rumpeerd, dat hij er wel aan moest denken, dat wij het hier hebben over de openbare gezondheid en niet over de belangen van verschillende personen. Waar de heer Korevaar echter in de gelegenheid is geweest, om in den breede uit een te zetten, welke belangen van de bouwondernemers hier mee gemoeid zijn, wensch ik er de aandacht op te vestigen, dat wij met de belangen van bouwondernemers hier niets te maken hebben. De heer Korevaar toch heeft beweerd, dat de bouwers groot belang hebben bij de demping, omdat anders de huizenbouw aan die zijde zou stagneeren en de bouwers daar nadeel van zouden hebben en men met een halve straat zou blijven zitten. Dat zijn zaken, waar wij hier niets mee te maken hebben. De Voorzitter. Mag ik dan vragen, waarom U er over spreekt? De heer Korevaar heeft inderdaad ook naar mijne meening zaken besproken, die niet geheel ter zake dienden, maar hij sprak in eersten ter mijnen nu ben ik altijd geneigd de heeren zooveel mogelijk in eersten termijn te laten uitspreken. Maar het maakt een groot verschil, of men in eersten, dan wel in tweeden of derden termijn spreekt. Zooals ik reeds zeide, wanneer ik de heeren dan nog ongestoord liet doorgaan, dan zouden wij ons permanent moeten verklaren en dat gaat toch niet. Wanneer iemand voor het eerst het woord voert en hij houdt zich niet geheel precies aan het onderwerp, dan wil ik liever niet dadelijk zeggen: U gaat buiten de orde; maar bij het spreken in tweeden of dei den termijn moet ik daar wel degelijk tegen op komen, anders zou er aan de debatten geen einde komen. De heer Fokker. M. d. V. U vraagt mij, waarom ik er dan over spreekt Ik heb er iets over willen zeggen, om den indruk van de woorden van den heer Korevaar uit te wis- schen. U, M. d. V., hebt gezegd, dat wij hier slechts met de kwestie te maken hebben, of de sloot met de openbare ge zondheid zóóveel te maken heeft, dat zij gedempt moet wor den. In de tweede plaats met de kwestie, of er bijzondere redenen waren, om een tegemoetkoming te geven aan de belanghebbenden, aan wie de demping wordt opgelegd. Ik zal mij hierbij niet begeven op het terrein, dat de heer van Gruting betreden heeft, die zegt, dat wij er niets van af weten, maar dat de Gezondheidscommissie het weet en dat, als de Gezondheidscommissie, die de zaak onrderzoekt, zegt, dat die sloot voor de gezondheid slecht is, dat dan ook zoo is. Hiermede ben ik het wel niet geheel eens, maar ik zal het daarover verder niet hebben. Wij moeten verhoeden, dat wij daar een toestand krijgen, die later schadelijk kan zijn voor de gemeente, nl. terrein- tjes, die afgeschut zijn midden in een laan, die voor het openbaar verkeer opengesteld is. De heer Korevaar moet ook niet vergeten, dat er niet gebouwd zal worden, als er geen straat is, zoodat met de menschen, die de sloot dempen moe ten, ten einde daar een beteren toestand te krijgen, dus met de belanghebbenden, een overeenkomst moet worden ver kregen. Dan wil ik nog één ding zeggen. Er wordt door Burge meester en Wethouders een beroep gedaan op een bewering, die niet door de belanghebbenden op een bijeenkomst ten Stadhuize zou zijn geuit. Er staat toch in de stukken te lezen »Nu is het echter een feit, dat vroeger nooit van eenige tuinbesproeiing sprake was en dat Kriest in een indertijd ten Stadhuize gehouden bijeenkomst van belanghebbenden verklaard heeft, tegen slootdemping geen bezwaar te hebben, mits deze hem maar niets kostte." Nu zou ik toch, wanneer Burgemeester en Wethouders hun standpunt versterken door gebruik te maken van het geen de menschen niet gezegd hebben, tegen belanghebben den willen zeggen: Komt niet meer op dergelijke bijeen komsten, want van hetgeen gij daar zegt en niet zegt wordt later tegen uw belang gebruik gemaakt. De heer Reimeringer. Dat is een insinuatie tegen Burge meester en Wethouders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 7