58 DONDERDAG 24 APRIL 1913. vier van overstorten van beerputten." Ik zou nu willen vragen, waar de vier andere dan uitloopen en wat daar uitkomt. Daar wordt om gelachen, maar als er staat, dat er 13 loozingen zijn, dan denken de leden van den Raad, dat het een smerige boel is; maar als uit vier niets komt, dan is het nog zoo erg niet. Die argumenten nopen mij, tegen het praeadvies te stem men. Ik zou Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven, met adressanten in overleg te treden en gebruik te maken van hun aanbod, om het terrein, dat zal ontstaan na de demping van de sloot, tegen een vergoeding van hen over te nemen. De heer Roem. M. d. V. Ik kan mij wel vereenigen met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders om de men- schen te verplichten tot demping, maar ik zou het toch wel billijk vinden, dien menschen een vergoeding te geven voor den afstand van den grond. Men roept mij toe: die grónd wordt niet afgestaan, maar het ligt toch op den weg van de gemeente, dien grond over te nemen, zooals in de Heerenstraat ook gebeurt. Men kan wel zeggen, dat de straat er nog niet is en de huizen er nog niet zijn, maar wij kunnen de men schen toch wel tegemoet komen. Is er nooit over een prijs van den grond gesproken? Ik blijf er bij, dat het mij billijk voorkomt, om aan die menschen, wanneer zij aan hun verplichtingen voldoen, een vergoeding voor den grond te geven. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan mij in menig opzicht aansluiten bij de vorige sprekers. Ik geloof ook, dat, wanneer- wij alleen demping voorschrijven en anders niets, wij daar een toestand zullen krijgen, die niet zal bevallen, zoodat wij per slot van rekening toch art. 5 van de Verordening op de wegen en lanen zullen moeten toepassen en de menschen dwingen, om een straataanleg te maken. Dan voeren wij echter die menschen op kosten zonder dat zij dit zelf wenschen en voor hun zelf er beter door worden. Bovendien hebben wij in de stukken kunnen lezen, dat de achterste bewoners gezegd hebben, dat zij ook een straat zullen maken. Aan het regin hebben wij al een straat en daarachter komt ook een gedeelte straat en daartusschen het terrein van adressanten eenige tuintjes of misschien zand- hoopen. Dat is een toestand, die op den langen duur toch niet bestaanbaar is en per slot van rekening zullen wij de menschen er toch toe moeten dwingen. Daarom geloof' ik, dat wij den weg, door den heer Roem aangegeven, moeten volgen. Dan kunnen wij doen wat wij willen en kunnen wij den toestand verbeteren, zooals het wenschelijk is voor't alge meen. Wanneer de sloot gedempt zou worden en men maakte op dien grond nette tuintjes, dan zou het nog gaan. Maar die menschen kunnen ook zeggen: Wat kan het ons schelen; wij laten den boel liggen. Dan wordt het een zandhoop en dan blijft de toestand even slecht als die is. De heer Pera. M. d. V. Zoo even zeide u mij, dat het hier geen voorstel betrof. Dat is zoo, maar mijn tegenstem men zou slechts de bedoeling hebben van de intrekking van het besluit van 6 Februari 1913, om daarna tot een nader overleg en regeling te komen en zoodoende een beteren toe stand te krijgen. Ik ga dan ook geheel mee met hetgeen de heer Fokker gezegd heeft. De heer Bosch. M. d. V. Toen wij in Februari het besluit namen tot demping van de sloot, hebben wij dat voorstel toegejuicht, omdat wij geloofden, dat het in het belang van de gemeente was, dat er in de toekomst een straat kon komen. Dat neemt echter niet weg, dat ik voor mijzelf' nog niet overtuigd was, dat demping van die sloot noodig was. Ik wil hiermee niet zeggen, dat de Gezondheidscommissie nevenbedoelingen heeft gehad, toen zij die sloot om gezond heidsredenen afkeurde, maar ik wil toch wel zeggen, dat naar mijn overtuiging de gedachte van de Gezondheidscommissie te ver ging. Ik voor mij ben er, met alle waardeering voor de commissiën, die er over gesproken hebben, nog niet van overtuigd, dat die sloot nu reeds zoo erg is. In de stukken zeggen Burgemeester en Wethouders of de Directeur der Ge meentewerken, dat achter die huizen een sloot ligt, van waar uit die tuinen besproeid kunnen worden. Ik kan meedeelen, dat ik die sloot gezien heb, maar dat die sloot zoo vuil is, dat ik de bloemen uit die tuinen, wanneer zij met dat sloot water begoten zijn, niet graag zou willen koopen. Dan zou ik ze liever begoten hebben met het water van de sloot, die thans voorgesteld wordt, om gedempt te worden. Die sloot is veel mooier en beter, en heeft veel helderder water dan de sloot, die er achter loopt, want dat is een ware modderpoel dat is heusch niet te veel gezegd waarvan de inhoud wankleurig, dik en brijachtig is. Nu heb ik het plan toch toegejuicht, omdat het mij voor kwam, dat het voor de toekomst noodig was, om daar een straat te maken. Ik heb er in toegestemd, omdat ik gedacht had, dat hoe zal ik het zeggen de haken en oogen, die er tusschen de bouwers aan den overkant en de bewoners aan den bestaanden kant bestonden, waren weggenomen. Ik heb het plan toegejuicht, omdat ik meende, dat de Commissie van Fabricage of de Wethouder van Fabricage met die menschen tot overeenstemming was gekomen en dat wij de vrijheid hadden gekregen, om te zeggen: wij kunnen die sloot dempen. Maar wat blijkt nu? Dat een paar belangheb benden, die er groot belang bij hebben, omdat hun tuin zich in de lengte langs de straat uitstrekt, van die overeenkomst niets hebben willen weten en het is ontegenzeggelijk waar, dat degene, die aan den overkant wil gaan bouwen, het meeste belang heeft bij de zaak. Daarom is voor mij de vraag gerezen, of wij niet zouden moeten doen, wat wij eerst hebben gedaan. Wij hebben eerst gezegd, dat die sloot gedempt moest wordenmaar laat nu de meest belanghebbende met de menschen tot een overeenkomst komen. De gemeente behoeft niet de geheele breedte van de laan te koopen, want dat is een voor het publiek toegankelijke weg. Nu zou alleen dat strookje in het midden gekocht moeten worden, waar de menschen toch niets aan hebben. In de toekomst bestaat voor die menschen de verplichting, dat zij moeten deel nemen aan de bestrating. Nu kan men wel zeggen, dat zij moeten zorgen, dat wat hun eigendom is dit ook blijft en dat zij dan niet gedwongen kunnen worden, maar ten slotte kunnen zij toch komen te staan voor een fait accompli. Ik meen dat de belanghebbende, met name Sundermeijer, met de menschen tot overeenstemming moet komen. Die moet het wat waard zijn, dat de toestand daar goed wordt. Ik wil niets afdoen aan de uitgebrachte adviezen, maar als lid van den Raad heb ik een zelfstandig oordeel en ik meen, dat de toestand van de sloot niet zoo slecht is, zoodat ik gerust durf te stem men voor uitstel, opdat de belanghebbende de zaak kan uit maken. De heer Botermans. M. d. V. Er wordt veel over die sloot gesproken, maar toch niet voldoende erover nagedacht. Wij hebben het eenigen tijd geleden gehad over een perceel sloot in de Hansestraat, waar de verschillende eigenaars gelast werden die sloot te dempendeze was gelegen tusschen twee rijen huizen in, nl. tusschen de Hansestraat en den Haarlemmerweg. Het publiek had er geen last van; alleen de bewoners. Toen heeft niet één eigenaar bij Burgemeester en Wethouders ge klaagd, dat hij op kosten werd gejaagd; zij zijn allemaal tot demping overgegaan. Als nu in dit geval die sloot niet gedempt wordt, dan krijgt men een toestand, zooals wij die eenige jaren geleden gehad hebben aan de Siboldstraat, waar een eigenaar aan de overzijde van de straat bezwaar maakte tot demping van de sloot, gelegen midden in die straat; later heeft men toch moeten dempen en het heeft toen f 4000.— gekost. De menschen begrijpen hun eigen belang.niet. Want wat is het geval? Hun panden staan nu aan een smal laantje en als die sloot gedempt is, dan ontstaat een straat van 12 M. breedte. Zij zijn dus hun geld nooit kwijt, maar krijgen het tiendubbel en dwars terug, daar hunne perceelen aanmerkelijk dan in waarde stijgen. Ik meen dus, dat men met die vier menschen niet mee moet gaan, maar wel met Sundermeier en die twaalf of der tien andere ingezetenen. Het is niet in het belang van de gemeente en evenmin in het belang van de vier klagers zelf, om hun hun zin te geven. Ik zou den Raad dus werkelijk in overweging willen geven, om het praeadvies aan te nemen. De heer Korevaar. M. d. V. Ik wil een enkel woord zeggen, om mijn stem te motiveeren voor het praeadvies van Burge meester en Wethouders. In de eerste plaats zou ik willen opmerken naar aanleiding van hetgeen een van de heeren gezegd heeft, dat geregeld last moest worden gegeven tot schoonmaken van de sloot, dat het Gemeentebestuur bij toepassing van dien maatregel steeds veel klachten gehad heeft, dat zulks op den duur eene dure geschiedenis is. Want het permanent schoonmaken van een sloot, dat moesten Burgemeester en Wethouders met de belanghebbenden erkennen, kost veel geld, door de menig vuldige toepassing van dien maatregel, die maar voor zeer korten tijd effect sorteert. De Gezondheidscommissie zegt, geloot ik, ook in haar rapport, dat het een lapmiddel is. Omtrent hetgeen de andere heeren gezegd hebben, zou ik willen opmerken, dat er bij demping van de sloot een eigen aardige belangenstrijd ontstaat. In de eerste plaats worden de eigenaars benadeeld, omdat zij belast worden met. het dempen van de sloot, maar aan den anderen kant worden dezelfde eigenaars bevoordeeld, omdat hunne panden komen te liggen aan een straat van 12 M. Dat is niet weg te redeneeren, al zullen zij ook zeggen: ik heb er geen behoefte aan. Komt het niet aan hen, dan komt het toch aan hun kinderen ten bate. Dat die panden vooruit gaan, kan niet ontkend worden. Men zal die meerwaarde niet thans kunnen toucheeren, dat is mogelijk, maar dat men die overwaarde, die het gevolg is van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 6