56 DONDERDAG 24 APRIL 1913. zooals de heer Pera dat bedoelt. Ik weet uit ondervinding, dat, wanneer men midden in den winter woningen onbewoonbaar gaat verklaren wegens vocht, men daarbij zeer voorzichtig te werk moet gaan, omdat die woningen in het voorjaar soms vrij goed en in den zomer heel goed zijn, dus hangt het er van af wanneer het onderzoek heeft plaats gehad. Wat is hier echter geschied? De woningen zijn onderzocht in het jaarge tijde, dat het meest gunstig is voor een dergelijk onderzoek, n.l. het voorjaar vooral in Maart wanneer een droge Noordenwind door die huizen blaast, die aan de natte woningen een heel aardig droog aanzien geeft. Dat argument om tegen het voorstel te zijn, gaat dus niet op. Ik heb die woningen ook gezien en ik ben overtuigd, dat ze veel te vochtig zijn en wat betreft de grief, dat de eigenaar niet in de gelegenheid is geweest zijn bezwaren bij het onderzoek in te brengen, vraag ikwat zou dat geven Als de Inspecteur der Bouw- politie evenals ik de overtuiging heeft, dat ze niet droog te maken zijn, wat geeft dat dan, al belooft de eigenaar koeien met gouden horens. Die woningen zullen vochtig blijven. De heer Botermans heeft een ander argument aangevoerd en heeft gezegd: als wij dien weg opgaan, dan zitten wij met die menschen op straat. Daaruit zou alleen blijken, dat de toestand hier niet gezond is. Dan moeten wij niet ophouden met onbewoonbaar te verklaren, maar de handen aan den ploeg slaan en van gemeentewege het bouwen van nieuwe woningen subsidieeren. Wanneer men in den Leidschen Gemeenteraad hoort redeneerenlaat die menschen alsjeblieft in die krotten zitten, want anders zitten wij met die menschen op straat, dan moet ik mij daar wel over verbazen. Maar nog meer zou ik mij er over verbazen, als de Raad in den tegen- woordigen tijd met een dergelijk argument mee zou gaan. Bovendien is het argument niet vol te houden, want als de heer Botermans het verslag van de bouwpolitie, waarin om de twee of drie jaren een overzicht gegeven wordt, hoe het loopt met de menschen, die wegens onbewoonbaarverklaring uit hun woning zijn gezet, opslaat, dan blijkt daaruit, dat het grootste percentage zich verbetert, naar betere woningen ver huist; dat een klein percentage gelijk blijft, terwijl de menschen, die naar mindere woningen gaan, of er niet zijn, of een heel klein percentage vormen. De ervaring leert, dat de menschen wel een betere woning kunnen bewonen, als zij het er maar voor over hebben. Het argument van den heer Botermans gaat dus niet op. De Voorzitter. Ik zou willen vragen, of hier niet een misverstand heerscht. De huizen, waarover het thans gaat, worden door de Gezondheidscommissie geacht onbewoonbaar te zijn en niet door gewone middelen voor verbetering vatbaar. Willen de eigenaars echter buitengewone middelen voor de verbetering aanwendenwillen zij, met andere woorden, die huizen door doelmatige ombouwing weer geschikt maken voor de bewoning, dan zal niemand hen daarin belemmeren. Is die ombouwing eenmaal gereed, dan kan de Raad en dit schijnt den heeren niet volkomen duidelijk voor den geest te staan weer tot opheffing van de onbewoonbaarverklaring be sluiten. Dat is vroeger reeds meer gebeurd en daarom is er thans ook geen enkel bezwaar, de onbewoonbaarverklaring uit te spreken. De grond waarop deze huizen staan, gaat toch niet voor de eigenaars te loor! Als zij dus willen, kunnen zij die huizen zoodanig ombouwen, dat zij wel aan de gestelde eischen vol doen. Dan wordt de Gezondheidscommisssie weer gehoord en dan kan de Raad altijd weer een besluit nemen, waardoor de onbewoonbaarverklaring wordt opgeheven. Naar mijne meening is het echter niet verantwoord, nu die huizen door de Gezondheidscommissie zijn onderzocht en af gekeurd en dit door den Inspecteur van de Bouwpolitie is be vestigd, dat dan leeken, ik zelf ben in dit opzicht ook een leek hier in den Raad verklaren, dat de onbewoonbaar verklaring niet noodig is Ik meen dus, dat er geen reden is, van het voorstel af te wijken, en dat dit ook niet te ver antwoorden zou zijn. Intusschen is bij mij ingekomen de volgende motie: «ündergeteekenden hebben de eer voor te stellen De Raad, gehoord de discussiën over het voorstel I. S. No. 115, besluit de behandeling dezer voordracht aan te houden en gaat over tot de orde van den dag." Fokker. Pera. ZWIERS. Verlangt iemand over deze motie het woord De beer Roem. M. d. V. Ik zou naar aanleiding van het geen u hebt gezegd, wel even een inlichting willen vragen. Als de Raad nu aanneemt het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om die huizen onbewoonbaar te verklaren, heeft er dan eenige samenspreking plaats tusschen den eigenaar en den Inspecteur van de Bouwpolitie Komt de eigenaar te weten, wat er aan zijn huizen mankeert? Verneemt hij als hij een bepaalde verbetering aanbrengt, of zijn huizen dan wel geschikt worden geacht? De Voorzitter. Als de Raad de onbewoonbaarverklaring uitspreekt, dan hebben de eigenaars niet anders te doen, dan een nieuw bouwplan op te maken. Dit bouwplan wordt dan, als altijd, bij Burgemeester en Wethouders ingediend en dan gaat de Inspecteur van de Bouwpolitie daarover met de eigenaars spreken. Wanneer men dan tot overeenstemming is gekomen, dan kan door Burgemeester en Wethouders vergun ning tot dezen herbouw worden verleend. En alsdan zal aan den Raad weer het voorstel worden gedaan de onbewoonbaarver klaring op te heffen, nadat ook de Gezondheidscommissie weer is gehoord. Dat Burgemeester en Wethouders niet overhaast zijn te werk gegaan, blijkt wel hieruit, dat zij ten opzichte van eenige huizen, die de Gezondheidscommissie ook onbewoonbaar wenschte te zien verklaard, op advies van den deskundige, hebben voorgesteld: die niet in het besluit te betrekken, omdat deze woningen nog wel door gewone verbetering in orde gebracht konden worden. Hoe dit zij, het lijkt mij het beste, dat ik de motie van de heeren Fokker, Pera en Zwiers thans in stemming breng. De heer Sijtsma. M. d. V. Na de laatste inlichtingen kan ik mij wel vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik ben het volkomen met u, M. d. V., en ook met den Wethouder eens. Ik heb de huizen gezien en ben van meening, dat die woningen op het moment onbewoon baar verklaard moeten worden, maar ik ben eveneens van meening, dat zij in een staat gebracht kunnen worden, zoodat zij later bewoonbaar zijn. Daarom lijkt het mij radikaal, dat wij zeggenzoo mag de toestand niet voortduren en moet veranderen. En dat bereiken wij eerder met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan met de motie van den heer Pera. Na de laatste inlichtingen, dat de mogelijkheid bestaat, dat, wanneer de eigenaar straks met een nieuw bouw plan komt, de onbewoonbaarverklaring kan worden opgeheven, kan ik mij dus vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van de heeren Fokker, Pera en Zwiers, in stemming gebracht, wordt verworpen met 22 tegen 4 stemmen. Tegen stemmen de heeren: Timp, Corts, Carpentier Alting, van Gruting, van Hamel, Hoogenboom. A. Mulder, Roem, van Tol, Driessen, Reimeringer, de Boer, van der Eist, Korlf, Bosch, Sijtsma, Korevaar, van der Pot, Bots, Fischer, van der Lip en Aalberse. Vóór stemmen de heerenFokker, Botermans, Pera en Zwiers. De Voorzitter. Wenscht iemand nu nog hoofdelijke stemming over het voorstel van Burgemeester en Wethouders? De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch aanteekening in de notulen, dat ik tegenstem. De Voorzitter. Dan zal ik liever het voorstel van burge meester en Wethouders in stemming brengen. Het voorstel van Burg. en Wetb., in stemming gebracht, wordt aangenomen met 23 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Timp, Corts, Carpentier Alting, van Gruting, van Hamel, Hoogenboom, A. Mulder, Roem, van Tol, Driessen, Reimeringer, de Boer, van der Eist, Korlf, Bosch, Zwiers, Sijtsma, Korevaar, van der Pot, Bots, Fischer, van der Lip en Aalberse. Tegen stemmen de heeren: Fokker, Botermans en Pera. XII. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst in zake de uitbreiding van den Leidschen Keuringsdienst van eet-en drinkwaren over de gemeente Noordwijk. (Zie Ing. St. No. 112). Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. De artt,. 1 tot en met 8 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 9, luidende: Deze overeenkomst wordt aangegaan voor den tijd van zes maanden, aanvangende 1 Juli 1913 en eindigende 31 Decem ber 1913. De kosten dezer overeenkomst komen voor rekening van beide partijen. De heer Roem. M. d. V. Ik zou willen vragen, wat eigenlijk de bedoeling is van »tot 31 December 1913." Krijgen wij dan weer een nieuwe verordening? De Voorzitter. Deze vraag is reeds bij een vorige gelegen heid in den Raad behandeld. Al deze overeenkomsten met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 4