DONDERDAG 10 APRIL 1913. 45 Godsdienstig maar ook uit een maatschappelijk oogpunt, het algemeen belang benadeelt, redenen waarom zij de vrijheid nemen Uw hooggeacht college beleefd doch dringend te verzoeken maatregelen te nemen, waardoor het werken op Zondag zooveel mogelijk beperkt wordt, in het algemeen door het in het leven roepen eener verordening, die dat werken op Zondag zooveel mogelijk ver biedt en meer in het bijzonder door een verordening, waarbij de winkelsluiting op Zondag wordt geregeld. A. v. Hamersveld. C. A. P. Dammers. Amsterdam, 15 Maart 1913. G. Diercks. De Voorzitter. Ofschoon dit request eene regeling betreft van algemeenen aard, kan het toch in de eerste plaats bespro ken worden bij de regeling van de winkelsluiting en stel ik dus voor, dit st.uk te stellen in handen van de Commissie voor de Strafverordeningen. Het ligt in het voornemen, om ook de verordening op de Winkelsluiting zeer tijdig bekend te maken, zoodat de heeren gelegenheid kunnen vinden, hunne eventueele amendementen intijds in te dienen. Als iemand dan in het in te dienen concept iets wenscht opgenomen of gewijzigd te zien, dan kan hij daarvan kennis geven. Heeft iemand er bezwaar tegen, dat dit adres gevoegd wordt bij de stukken in zake de winkelsluiting? Zoo niet, dan is aldus besloten. 4°. Missive van het Uitvoerend Comité tot het beleggen van eene openbare vergadering in zake «Rechtsregeling Leidsche Ambtenaren", ten geleide van een motie inzake de spoedige indiening van een ontwerp-verordening, regelende de rechts positie van de ambtenaren, in dienst der gemeente Leiden. De motie zal worden ter visie gelegd voor de leden. 5°. Verzoek van de vereeniging «Tegen verplichte Winkel sluiting'' om het besluit in zake de verplichte winkelsluiting alsnog in te trekken. Wordt, als ongezegeld zijnde, ter zijde gelegd. 6°. Verzoeken van Gebr. van den Berg en J. Hermans om een stukje grond te mogen huren aan de Haarlemmertrekvaart nabij den uitweg van Gebr. Vos. 7°. Verzoek van de Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen om de door den verkoop van de Brechtenpoort gemaakte winst te bestemmen voor eene extra afschrijving op de eigendommen der Vereeniging in de Komkommerpoort en de Bloemendaalspoort. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 8°. Rekening, dienst 1912, van het Leidsch Muziekcorps. Wordt gesteld in handen van de Commissie van financiën. 9°. Verzoek van J. Smit om eervol ontslag als onderwijzer aan de school der 3e klasse No. 4. 10°. Verzoek van Mej. E. J. Dentz om eervol ontslag als leerares in de gymnastiek aan het Gymnasium, de beide Hoogere Burgerscholen, de Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen en de Meisjesschool le kl. 11°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belastingen, dienst 1912. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 12°. Missive van de Plaatselijke Schoolcommissie naar aan leiding van het gesprokene door Mr. J. E. Heeres in de raads zitting van 20 Februari, in zake de oprichting van een school voor tuchtelooze leerlingen. Dit stuk luidt als volgt: Leiden, den 25 Maart 1913. Het zij ons vergund, naar aanleiding van het gesprokene door Uw geacht medelid, Prof. mr. J. E. Heeres in Uw vergadering van 20 Febr. 1.1., een opmerking te maken. Bij de behandeling van punt 13 der agenda, betreffende het voorstel van het College van Burgemeester en Wethou ders op het «Verzoek van de Vereeniging van Hoofden van Scholen in Nederland in zake de oprichting van een speciale school voor tuchtelooze leerlingen", afwijzend te beschikken overeenkomstig het door ons na ernstig onderzoek uitgebracht advies, werd door Z.Hooggel. medegedeeld, dat gezegd advies hem had verwonderd. Als lid van de Vereeniging «ProJuven- tute" heeft hij ervaringen opgedaan, die met de zienswijze onzer Commissie niet strooken, en kennis verkregen van zede lijk abnormale jongelieden, voor wie het, zooals later bleek, heilzaam geweest zou zijn, indien zij, vóór hun 13e of 14e jaar, gedurende hun schooltijd onder eenigermate strenge tucht hadden gestaan. Spr. meende dus, dat «deze aangelegenheid, van zeer groot en blijvend belang, in het rapport van de Schoolcommissie te gunstig is voorgesteld". Deze meening moeten wij bestrijden. De zaak is, dat «Pro Juventute" het verschijnsel der jeug dige tuchteloosheid van een geheel andere zijde te zien krijgt, dan de mannen van de schoolopvoeding, wier mededeelingen de bouwstoffen voor ons rapport hebben geleverd. »P. J." ziet de delinquenten eerst op hoogeren leeftijd dan de schooljaren, wanneer de moreele verschijnselen tot ontwikkeling en tot uit werking zijn gekomen, waarvan in de school misschien slechts de eerste symptomen zichtbaar waren, of die zich in het geheel niet openbaarden. Dikwijls bovendien vertoont zich het abnor male kind in de school op andere wijze dan het in de wereld daarbuiten, in het gezin zich voordoet. Niet zelden gebeurt het, dat ouders bij het hoofd der school komen klagen, zijn hulp komen inroepen voor een kind met wien zij «niet kur.- nen huishouden", dat zelfs zich schuldig maakt aan hande lingen, die van een misdadigen aard getuigen, terwijl dat zelfde kind in de school geen reden geeft tot klacht. Ook zijn er kinderen, die onder den druk van de liefdeloosheid of de onverschilligheid, de ruwheid in den omgangstoon van het ouderlijk huis, daar volkomen onhandelbaar zijn geworden, terwijl de gansch andere bejegening, die zij van hun onder wijzer ondervinden, hun diens leiding zonder verzet doet volgen. Ook indien uit houding en daden de aanwezigheid van verkeerde neigingen blijkt, zal wel eerst beproefd worden door de wij erkennen het, weinig diepgaande tucht middelen der school, verbetering aan te brengen. De persoon lijkheid van den onderwijzer is hier van de hoogste beteeke- nis. Opneming van den leerling in een speciale school, waai de tuchtelooze onder tuchteloozen zal verkeeren, zou toch eerst als uiterst redmiddel aangewend kunnen worden. Haar een preventief karakter toe te kennen zou toch niet in de bedoeling van de voorstanders dier inrichting kunnen liggen. Nog dient te worden in het oog gevat, dat zelfs plaatsing van zedelijk minderwaardige kinderen in een afzonderlijke school, die efen strenger karakter draagt, geen waarborgen geeft dat de invloed, door de opvoedingstaak dier school uit geoefend, niet wordt geneutraliseerd door huisgezin en gewone omgeving. Alleen toepassing van het interneeringsstelsel zou op meer afdoende wijze de moreele verwording kunnen stuiten. Het bovenstaande moge dienen, om het verschil van op vatting tusschen het geacht Raadslid en onze Commissie te motiveeren. Natuurlijk kan aan het door hem gesprokene niet de strekking worden toegeschreven, twijfel uit te drukken aan de nauwgezetheid, waarmede door ons het vereischte onderzoek werd ingesteld. Om te voorkomen, dat niettemin een dergelijke indruk verkregen moge worden, hebben wij de vrijheid genomen, tot Uw Vergadering een woord van toe lichting te richten. De Plaatselijke Schoolcommissie, H. G. v. d. S. Bakhuyzen, Voorzitter. H. C. van der Heyde, Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De heer Heeres. M. d. V. Het doet mij genoegen, dat de Plaatselijke Commissie van Toezicht zóó veel gewicht hecht aan de opmerkingen, die ik gemaakt heb, dat zij de behoefte heeft gevoeld een nadere toelichting te geven, waarom zij het met mij niet eens is. Ik zal op het oogenblik niet op deze zaak terugkomen, ik wil alleen deze opmerking maken, dat de Plaatselijke Commissie absoluut niet op de hoogte is van de taak van Pro Juventute en van de gevallen, die wij bij Pro Juventute krijgenen wanneer de Plaatselijke Commissie meent, tegen hetgeen ik gezegd heb te moeten ingaan, meen ik, dat zij zich ook van de zaak op de hoogte moet stellen wij krijgen bij Pro Juventute wel degelijk ook gevallen van kinderen van 12 en 13 jaar, die nog op school gaan. M. d. V. Ik zal het hierbij laten. De Voorzitter. Na deze opmerking van den heer Heeres stel ik voor het adres aan te nemen voor kennisgeving. Aldus wordt besloten. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat aan den eervol ontslagen Agent van Politie .1. Benning, met ingang van 1 April 1913, een pensioen is toegekend van ƒ612.'sjaars. Aan de orde is alsnu: I. Verzoek van M. J. H. van den Bergh om eervol ontslag als Regent van de R. K. Armen en van het Wees- en Oude- liedenhuis. (Zie Ing. St. No. 104). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. II. Verzoek van S. P. Perdijk om eervol ontslag als onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de Jongensschool le klasse. (Zie Ing. St. No. 105).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 3