53 het gebouw slechts 14 gewone leerlokalen telt, terwijl de Commissie van Toezicht een aantal van 15 aanbeveelt. Met het oog op dit alles en rekening houdende met de groote tegenkanting, die bij de onderwijsautoriteiten tegen plan B I bestaat, achten wij het niet verantwoord tot den bouw overeenkomstig dat plan over te gaan, al moge dit ook volgens de in het rapport der Commissie van Fabricage ge maakte berekening een 20 a 35000 goedkooper zijn. Besluit men toch een zoo kostbaar gebouw als een nieuwe Hoogere Burgerschool te bouwen, dan dient aan den eenen kant wel de noodige zuinigheid te worden betracht, doch moet aan den anderen kant ook ertegen gewaakt worden, dat de uitvoering niet plaats heeft volgens een gebrekkig, doch eenigszins goedkooper plan, dat reeds vooraf door de bevoegde autoriteiten ten sterkste is ontraden, Natuurlijk betreurt ook ons College het zeer, dat het niet mogelijk is gebleken, een aan redelijke eischen voldoend plan met geringere bouwkosten te ontwerpen en zullen wij, zoo dit bij de nadere uitwerking mogelijk blijkt, nog gaarne bezuinigingen aanbrengen, doch de hooge bouwkosten, die intusschen volgens opgave van den Directeur van Gemeente werken bij vergelijking met de kosten van verscheidene scho len elders eer lager, dan hooger zijn, mogen er o. i. nimmer toe leiden een plan te accepteeren, waarover, wij zouden haast zeggen, een vernietigende kritiek door deskundigen is uitgeoefend. Het bovenstaande samenvattende, blijkt dus, dat wanneer men rekening houdt met de verschillende factoren, waarop bij den bouw der nieuwe Hoogere Burgerschoel zoowel naai de meening van de gehoorde onderwijsautoriteiten, als naar die van ons College moet worden gelet, ontwerp Ai het goed koopste plan is, dat voor uitvoering in aanmerking kan komen. Storing van het onderwijs door straatrumoer is daarbij uit gesloten en uitbreiding van het gebouw kan, zoo dit te eeniger tijd noodig mocht blijken, gemakkelijk plaats hebben. De eigenlijke bouwkosten worden, zooals reeds boven gezegd is, geraamd op ƒ215.000; de kosten van inrichting en meubi lair op 30.000. Wij geven U derhalve in overweging door vaststelling van nevensgaanden suppletoiren begrootingsstaat een bedrag van ƒ245.000 beschikbaar te stellen voor den bouw en de inrichting eener nieuwe Hoogere Burgerschool voor Jongens in den geest van het ter visie liggende plan Ai. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 114. Leiden, 16 April 1913. Volgens het voor de openbare Meisjesschool 2de klasse in deze gemeente vastgestelde leerplan, wordt reeds gedurende enkele jaren aan de leerlingen der hoogste klassen dier school onderwijs verstrekt in de wiskunde (het vak bedoeld bij lettel er van artikel 2 der wet op het Lager Onderwijs). In artikel 2 der verordening van den 7den December 1911 (Gemeenteblad No. 41), regelende, o. m., den omvang van het onderwijs op elk der openbare lagere scholen, is echter het vak wiskunde niet opgenomen onder de vakken waarin op die school onderwijs wordt gegeven. Met den Districts-Schoolopziener, wiens schrijven op deze zaak betrekking hebbende in de Leeskamer ter inzage ligt, komt het ons gewenscht voor, dat leerplan en verordening in dit opzicht met elkander in overeenstemming worden ge bracht en dat waar het behoud van het vak wiskunde in het belang van het onderwijs aan genoemde school moet worden geacht de verordening op dit stuk behoort te worden aangevuld. Wij geven L' derhalve in overweging tot de vaststelling van de navolgende verordening over te gaan: VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 7 December 1911 (Gem. Blad No. 41), bepalende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij verordening van 10 April 1913 (Gem. Blad No. 9). Eenig Artikel. In art. 2, voorlaatste alinea, van bovengenoemde verordening wordt in plaats van »ao, g, s en gelezen »a—q, s en V\ Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 115. Leiden, 17 April 1913. De Gezondheidscommissie deed ons bij hare missive van den 10 Januari 1913 No. 3/5 haar advies toekomen naar aan leiding van een door haar ingesteld onderzoek naar den woningtoestand van de perceelen Lombardsteeg Nis. 7, 9, 11, 13. 4, 6 en 8 en Schagensteeg No. 8. Naar hare meening behoorde tot onbewoonbaarverklaring dier perceelen te worden overgegaan. Bij een van onzentwege ingesteld onderzoek is ons gebleken, dat de perceelen Lombardsteeg Nis. 7, 9,11 en 13 en Schagen steeg No. 8, wegens geringe oppervlakte en hoogte, vochten den overigens zeer vervallen toestand inderdaad ter bewoning ongeschikt zijn en ook niet door het aanbrengen van ver beteringen in bewoonbaren staat kunnen gebracht worden. Wat echter de perceelen Lombardsteeg Nis. 4, 6 en 8 betreft, meenen wij, dat deze door het aanbrengen van ver beteringen nog wel in bewoonbaren staat kunnen gebracht worden. Onder overlegging van het advies der Gezondheidscommissie en van het aan ons uitgebracht rapport van den Inspecteur der Bouwpolilie geven wij U mitsdien in overweging de per ceelen Lombardsteeg Nis. 7, 9, 11 en 13 en Schagensteeg No. 8 onbewoonbaar te verklaren en te gelasten, dat die perceelen ontruimd moeten zijn binnen zes maanden, te rekenen van den dag, waarop de tijd tot voorziening is verstreken of het besluit tot onbewoonbaar verklaring is gehandhaafd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 116. Leiden, 17 April 1913. Zooals U bekend is, heeft in het afgelooperi jaar op ver zoek van het College van Upperbrandmeesters in tegen woordigheid van den Commandant en den onder-Commandant der Brandweer eene bespreking plaats gehad, waarin de opper-brandmeesters in de gelegenheid werden gesteld hunne wenschen in zake de brandweer aan ons kenbaar te maken. Wij verzochten hun toen, die wenschen alsnog schriftelijk aan ons mede te deelen, teneinde te kunnen overwegen, in hoever daaraan zou kunnen worden tegemoetgekomen. Bij schrijven van 22 October 1912 werd door de opper-brandmeesters aan ons verzoek voldaan. Na nauwgezette overweging kwamen wij tot de conclusie, dat verschillende wenschen konden worden ingewilligd, terwijl wij ons slechts tegen enkele meenden te moeten verzetten. Van een en ander stelden wij de opper-brandmeesters bij missive van 23 November 1912 in kennis, hun daarbij tevens uitnoodigende ons een door het kader opgemaakt plan voor eene nieuwe wijkverdeeling te doen toekomen, waarbij reke ning was gehouden met de woonplaatsen der opper-brand meesters en met een meer zelfstandig uitrukken van één handspuit in de wijk, waarbinnen een brand was uitgebroken. Toen ook hieraan door het College van Opper-brandmeesters was gevolg gegeven, werd door ons nagegaan, welke wijzi gingen in de verordening op de brandweer moesten worden aangebracht. Hoewel toch aan verschillende wenschen zonder veran dering der verordening kon worden voldaan, was voor andere wijziging noodzakelijk en vandaar, dat wij met de navolgende voorstellen tot U komen. De voornaamste verandering, die wij U in overweging geven in de verordening aan te brengen, betreft het uitrukken der verschillende spuiten. Thans mogen deze ingevolge de artikelen 2, 24 en 25 slechts na alarm uitrukken. Dit voorschrilt is den opper- brandmeesters een doorn in het oog en in hun bovenvermeld schrijven van 22 October dringen zij er daarom op aan het kader de bevoegdheid toe te kennen, om bij dreigend gevaar, onmiddellijk, dus zonder het alarm af te wachten, zich met hunne spuiten naar de plaats van den brand te mogen begeven. Aangezien wij nu niet kunnen ontkennen, dat handhaving van de bestaande regeling in sommige gevallen minder ge wenscht zou kunnen zijn, stellen wij U voor, de artikelen 2 en 2b dusdanig te wijzigen, dat den opper-brandmeester, brandmeester of adjunct-brandmeester, die zich de zekerheid heeft verschaft, dat binnen de wijk zijner spuit een brand is uitgebroken, waarbij van brandkranen of spuiten moet worden gebruik gemaakt, de bevoegdheid wordt gegeven om met zijn spuit uit te rukken, nadat door hem of van zijnentwege het centraal-telephoonbureau met den brand is in kennis gesteld, of hij er van overtuigd is, dat dit bureau reeds van den brand heeft kennis gekregen. In verband hiermede zal door ons eene nieuwe wijkverdeeling voor de handspuiten en de stoomspuiten 1 en 2 worden vastgesteld, waaromtrent bereids overeen stemming is verkregen met de opper-brandmeesters. De groote stoomspuit n°. 11 valt in gewone omstandigheden natuurlijk buiten de wijkverdeeling, aangezien zij alleen bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 9