J. Kriest Jr. 48 advies, opgenomen onder no. 87 der Ingekomen Stukken, niet het middel, om in den toestand, die h. i. dringend voor ziening eischte, duurzaam verbetering te brengen. Door gewone reiniging der sloot, welke adressanten blijkbaar op het oog hebben, waar zij spreken van «behoorlijke schouw", zou dus naar het oordeel der Gezondheidscommissie het euvel niet worden verholpen. En ook de commissie ex art. 12 der Lanen- en Slooten verordening sloot zich bij dat gevoelen aan. Maar, zoo zal men misschien zeggen, beide commissiën mogen al uit een hygiënisch oogpunt op demping hebben aangedrongen, de bouwers aan de overzijde der sloot zijn toch eigenlijk de oorzaak, dat naar den toestand der sloot een onderzoek werd ingesteld. Indien het terrein aan de overzijde niet in exploitatie was gebracht, zou de vervuiling der sloot niet zijn opgemerkt en dus ook niet tot demping zijn geadviseerd. De mogelijkheid hiervan willen wij niet ontkennen. Doch doet dit, zoo zouden wij in gemoede willen vragen, tot de zaak in kwestie iets af? Is hier geen begripsverwarring in het spel? Niet toch, of ook misschien op de een of andere wijze op de sloot de aandacht is gevestigd, is van belang, doch eenig en alleen, of de sloot schadelijk voor de gezondheid is. En dit nu verklaren zoowel de Gezondheidscommissie als de com missie ex art. 12, onder bijvoeging dat ook door uitdieping en schoonmaken geene duurzame verbetering kan worden verkregen. Een voorbeeld moge de begripsverwarring duidelijk maken. Stel er zijn in eene gemeente verschillende diefstallen ge pleegd. Op den schuldige aan één dier diefstallen wordt de aandacht van de justitie gevestigd door een vijand of door iemand, die er belang bij heeft, dat die schuldige in de ge vangenis komt. Zou nu voor de rechtbank het verweer opgaan, dat de beschuldigde niet moet worden veroordeeld, omdat door een vijand of belanghebbende de aandacht op den dader is gevestigd, terwijl de bedrijvers der andere diefstallen niet zijn aangebracht? Immers neen. Doch zoo doet het ook hier niets terzake, of en zoo ja, wie misschien een onderzoek naar den toestand der sloot heeft uitgelokt. De vraag is slechts: is demping in het belang der gezondheid noodig, ja dan neen En deze vraag is door de beide tot oordeelen bevoegde en daartoe aangewezen commissiën bevestigend beantwoord. Ook overigens wemelt het adres van onjuistheden. De be wering, dat het bureau van gemeentewerken zich door de bouwplannen van Sundermeijer c. s. zou hebben laten verrassen, is al even naïef als het gezegde, dat de bouwpolitie straten van 12 M. breedte voorschrijft en de breedte van de langs de laan aan te leggen straat zou moeten gemeten worden vanaf het midden der sloot, zoodat het eigendom der laaneigenaren niet in het plan van straataanleg zou mogen begrepen zijn. Adressanten schijnen nooit gehoord te hebben van een door den Raad vastgesteld uitbreidingsplan, waarop onafhankelijk van den wil der eigenaren, de richting van nieuwe straten is aangeduid. Natuurlijk willen wij hier niet mede zeggen, dat een ieder moet goedkeuren, dat tegen zijn wil over particulier bezit ter wille van straataanleg zonder schadevergoeding zal worden beschikt. Niemand is verplicht, en dus de laaneigenaren ook niet, om grond zonder meer voor straataanleg af te staan. Het voorstel van adressanten, om den bouwondernemers te verplichten op- eigen kosten de laan naar de overzijde te ver leggen, zoodat de laan- en slootgedeelten als voortuintjes bij de huizen aan de voormalige Witte Rozenlaan konden worden getrokken, is al evenmin gemotiveerd, omdat, wij herhalen het nogmaals, op het oogenblik geen sprake is van straat aanleg en dezo niet anders door de bouwondernemers tot stand kan worden gebracht, dan met de meest vrije medewerking der laaneigenaren. Bovendien zou een dergelijke verlegging der straat ook, zooals wij reeds zeiden, in strijd zijn met het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde uitbreidingsplan en de vastgestelde rooilijnen, zoodat dus, zelfs al wilden de bouwondernemers de straat verleggen, dit hun dezerzijds zou moeten worden belet. Aan het slot van het adres komen eindelijk nog ter sprake de vaarrechten, die adressanten zeggen met betrekking tot de sloot te hebben. Hierover kunnen wij kort zijn, aangezien, het is reeds in ons indertijd uitgebracht praeadvies medege deeld, bij een door den Archivaris expresseiijk ingesteld onderzoek, van een dergelijk bestaan van vaarrechten niets is gebleken. Merkwaardig is het ook, dat bij de vroegere pogingen om in gemeen overleg te komen tot slootdemping en straataanleg, nimmer over die vaarrechten is gerept en die pogingen alleen zijn afgestuit op gebrek aan geldelijke mede werking. Dat geenerlei scheepvaartbelang bij de demping is gemoeid, blijkt ook wel uit het weigerend antwoord van Gede puteerde Staten dezer provincie aan adressanten, om het raadsbesluit van 6 Februari j.l. te vernietigen of op eenigerlei wijze tusschenbeide te komen. In vroegere gevallen maakten Gedeputeerde Staten soms wel degelijk bezwaar tegen demping. Wij meenen hiermede te kunnen volstaan. Tot ons leed wezen is ons praeadvies nog al uitvoerig geworden, doch wij achtten het, ten einde de vele onjuistheden in de adressen duidelijk aan het licht te stellen en ter voorkoming van alle misverstand, gewenscht de verschillende beweringen, hoe on gerijmd deze ook waren, punt voor punt te weerleggen en de zaak tot hare juiste proportiën terug te brengen. Wij twijfelen er niet aan, of Uwe Vergadering zal na kennisneming van het bovenstaande met ons College van oordeel zijn, daterincasu geen enkele reden aanwezig is, om een der verzoeken van adressanten in te willigen en dat dit ook onbillijk zou zijn ten opzichte van zoovele andere eigenaren van slooten, welker demping eveneens met het oog op de gezondheid gelast werd en in welke gevallen er geen oogenblik aan gedacht is den eigenaren eenige schadevergoeding toe te kennen of hun de dempingskosten te restitueeren. Onder mededeeling, dat ook de Commissie van E'abricage ons standpunt in deze volkomen deelt, geven wij U mitsdien alsnu in overweging niet op de verzoeken van adressanten in te gaan en derhalve ook niet terug te komen op Uw besluit van 6 Februari 1913, waarbij den eigenaren van het nog niet gedempte slootgedeelte langs de voormalige Witte Rozenlaan werd gelast dit gedeelte te dempen tot aan het op de situatie- teekening met A aangeduide punt Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den EdelAchtb. Raad der gemeente Leiden. EdelAchtb. Heeren Ondergeteekenden, wonende te Leiden aan de Witte Rozen laan, nemen beleefd de vrijheid U, met het oog op de voor genomen demping der sloot langs genoemde laan, waaraan hunne panden en tuinen gelegen zijn, het volgende kenbaar te maken dat zij door eene eventueele demping der sloot, waarvan de eene helft hun toebehoort, schade en bemoeilijking zullen lijden in hun bedrijf, daar zij het slootwater (dat altijd vrij was van schadelijke stoffen en nimmer diende tot opneming van faeca- liën, enz.) steeds gebruikten voor hunne tuinen; dat zij alleen dan de demping kunnen goedkeuren, wanneer zij niet aansprakelijk gesteld worden voor de kosten, daaraan verbonden, daar zij toch reeds, zooals gezegd is, schade zullen lijden; dat zij, niettegenstaande zij de noodzakelijkheid der demping uit een gezondheidsoogpunt meenen te mogen betwisten, even wel genegen zijn, hun recht als eigenaars op laan en halve sloot af te staan tegen eenige vergoeding dat zij meenen met dit laatste geen onbillijk verzoek te doen, en dat zij door afstand te willen doen van hunne rechten meenen te handelen zelfs in het belang der gemeente of'wien zulks verder mocht aangaan. Ondergeteekenden verzoeken den Raad beleefdelijk hunne belangen in deze, voor zoover zulks mogelijk is, te willen dienen. Met hoogachting, Uwe dienstw. dienaren, Jan W. Wiggers. Wed. J, F. Schnaar—Ypey. Leiden, 19 Maart 1913. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven eerbiedig te kennen, Jan Willem Wiggers, bloemist, Johannes Kriest Jr., bloemist, Arie Volkert, en de Weduwe J. F. Schnaar, geb. Ypey, allen wonende te Leiden, eigenaren van aan de Witte Rozen laan alhier gelegen perceelen, de eerstgenoemde drie ook wonende aldaar dat zij tot aanvulling en toelichting van hun aan Uw College gericht verzoek van 19 Februari jl. nog willen opmerken het is geen gewaagd vermoeden dat tenzij de bouw ondernemers Sundermeyer e. a. bij den bouw der nieuwe huizen aan den Witten Singel err de Jan van Goyenkade ter plaatse, waar het dempen van een gedeelte sloot langs dien singel en aan die kade hun bij besluit van Uw College van 30 November 1911 werd toegestaan, zijn afgeweken van hunne ingediende en goedgekeurde bouwplannen de Afdeeling Gemeentewerken ter gemeentesecretarie zich door die bouwplannen heeft laten verrassen in zoover er bij de beoordeeling van die plannen niet onmiddellijk rekening mee is gehouden, dat die bouwondernemers niet slechts bedoelden te bouwen aan dien Singel en aan die kade, maar evenzeer dat in de naaste toekomst daartusschen, aan de Witte Rozenlaan A. VOLKERT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 4