54
branden van grooten omvang en als reserve-spuit dienst doet.
Eene 2e wijziging betreft artikel 9. In dit artikel wordt
thans bepaald, dat den opperbrandmeesters, brandmeesters,
adjunct-brandmeesters en spuitgasten bij het bereiken van den
leeftijd van resp. vijftig, vijfenveertig, veertig en veertig jaren
ontslag wordt verleend. Deze leeftijdsgrens zouden de opper
brandmeesters voor ieder der genoemde categoriën gaarne met
vijf jaar verlengd zien.
Onzerzijds bestaat tegen eene verlenging van de leeftijds
grens van de brandmeesters en adjunct-brandmeesters tot
50 jaar geen bezwaar, doch met eene verhooging van die
grens voor de opperbrandmeesters tot 55 jaar kunnen wij
ons niet vereenigen, eendeels, omdat het juist bij brand nood
zakelijk is de beschikking te hebben over flinke mannen, in
de kracht van bun leven, anderdeels, omdat bij eene derge
lijke verhooging de kans op promotie voor de brandmeesters
en adjunct-brandmeesters veel geringer wordt, waardoor de
lust, om bij de brandweer te blijven dienen, wordt verminderd.
Ten opzichte van de spuitgasten tenslotte zijn wij van meening,
dat de leeftijd van 40 jaren niet mag worden overschreden.
Voor gebrek aan manschappen bij behoud van dien leeftijd
behoeft bovendien geen vrees te bestaan, aangezien in den
regel een voldoend getal gegadigden beschikbaar is.
Ten opzichte van artikel li wordt ingevolge verzoek der
opperbrandmeesters voorgesteld ook aan den onder-comman
dant en den kaderleden de bevoegdheid te geven tijdelijk per
soneel in dienst te nemen bij brand of bij beproeving van
het materieel, wanneer geen voldoend aantal vaste manschappen
beschikbaar is. Zoodra dit evenwel beschikbaar is, moet het
tijdelijk personeel door dengene, die het aanstelde, ontslagen
worden.
De in de artikelen 21eerste lid, en 34 voorgestelde ver
anderingen houden verband met de besproken wijziging van
de artikelen 2 en 25.
Wanneer ook Uwe Vergadering zich met de voorgestelde
veranderingen mocht kunnen vereenigen, dan vertrouwen
wij, dat zoowel daardoor, als door de getroffen maatregelen,
waarvoor geen wijziging der verordening vereischt werd, zoo
veel mogelijk aan de wenschen der opperbrandmeesters is
tegemoetgekomen. De verschillende instructies zullen na aan
neming der wijzigingsverordening met de nieuwe bepalingen
in overeenstemming worden gebracht.
Wij geven U derhalve in overweging alsnu tot vaststelling
van de navolgende verordening te besluiten.
VERORDENING, houdende wijziging der verordening van
29 April 1909 op de Brandweer (Gem. Blad No. 6).
Artikel 1.
Art. 2 van bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt:
«Burgemeesters en Wethouders bepalen voor iedere spuit
de grenzen der wijk, waarbinnen zij bij brand te werk kan
worden gesteld.
Echter kunnen ook, wanneer dit noodig mocht zijn, spuiten
uit andere wijken door den Commandant of dengene, die
hem vervangt, worden opontboden."
Art. 2.
Het 2e, 3e en 4e lid van art 9 worden vervangen door één
lid, luidende:
«De opperbrandmeesters, brandmeesters en adjunct-brand
meesters moeten respectievelijk tenminste 30, 25 en 23jaren
zijn; den leeftijd van 50 jaren bereikt hebbende, wordt hun
ontslag verleend".
In artikel 10 vervalt het woord «onderscheidenlijk".
Art. 3.
Art. 11 wordt gelezen als volgt:
«De commandant, de onder-commandant en de kaderleden
kunnen tijdelijk personeel in dienst nemen bij brand of bij
beproeving van het materieel, wanneer alsdan geen voldoend
aantal vastaangestelde manschappen beschikbaar is. Zoodra
een voldoend aantal vast aangestelde manschappen beschikbaar
is, moet het tijdelijk aangestelde personeel ontslagen worden
door dengene, die het aanstelde."
Art. 4.
Art. 25, eerste lid, wordt gelezen als volgt:
«De spuiten, binnen welker wijk de brand is uitgebroken,
en de slangenwagens worden onmiddellijk na het alarm door
het daartoe bevoegde personeel naar den brand vervoerd. De
opperbrandmeester, brandmeester of adjunct-brandmeester, die
zekerheid heeft, dat binnen de wijk zijner spuit een brand
is uitgebroken, waarbij van brandkranen of spuiten gebruik
moet worden gemaakt, is bevoegd om met zijn spuit uit te
rukken, nadat door hem of van zijnentwege het centraal-
telephoonbureau van den brand in kennis is gesteld, of hij
er van overtuigd is, dat het centraal-telephoonbureau reeds
van den brand kennis heeft gekregen."
Art. 5.
Art. 27, eerste lid, wordt gelezen als volgt:
«In afwijking van het in de artikelen 2 en 25 bepaalde,
wordt de groote stoomspuit. (No. 11) alleen na opontbod van
den Commandant of dengene, die hem vervangt, naar den
brand vervoerd, behoudens wanneer zij stoomspuit, No 1
vervangt, in welk geval ook op de groote stoomspuit het
bepaalde in artikel 25 vain toepassing is."
Art. 6.
In art. 34 wordt achter het woord »is" ingelascht: «of
uitgerukt is ingevolge art. 25 of opontboden door den Com
mandant of dengene, die hem vervangt,".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 117. Leiden, 18 April 1913.
Bij raadsbesluit van 18 Juli 1912 (Ingek. Stukken No. 151),
werd een bedrag van f 16144 te onzer beschikking gesteld
voor den aankoop en de verbouwing van het perceel Ileeren-
gracht No. 15, teneinde dit perceel te kunnen inrichten tot
hulpkantoor der Gemeentelijke Bank van Leening.
Thans zullen nog gelden moeten worden toegestaan voor
de inrichting en meubileering van het kantoor, o. a. voor het
aanschaffen der stellingen tot berging der panden, banken
voor het publiek, schrijftafel, ladder en trapjes en verschillend
ander meubilair, tezamen voor een bedrag van ongeveer 750.
Wij geven U derhalve in overweging door vaststelling van
nevensgaanden suppletoiren begrootingsstaat alsnog een bedrag
van ƒ750 voor het bovengenoemde doeleinde te onzer be
schikking te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 118. Leiden, 18 April 1913.
Door de Bouwgrondmaatschappij «Buitenrust" te 's-Graven-
hage is tot ons College het verzoek gericht de Stadhouders
laan en de Valdezstraat, beide van af de Schelpenkade tot
het midden der sloot langs de Drie Octoberstraat aan de
gemeente in eigendom en onderhoud te mogen overdragen.
Noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons College
bestaat hiertegen bezwaar, aangezien beide straten, die op de
ter visie liggende teekening met eene bruine kleur zijn aan
geduid, geheel zijn volgebouwd. Evenals indertijd bij de over
name der Schelpenkade geschiedde, zal ook hier de overneming
zich uitstrekken tot het midden der sloot. Voor het in orde
maken der bestrating zal intusschen alsnog een bedrag van
622 in de gemeentekas moeten worden gestort.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten de Stad
houderslaan en de Valdezstraat, beide vanaf de Schelpenkade
tot het midden der sloot langs de Drie Octoberstraat, een en
ander op de teekening met eene bruine kleur aangeduid,
zonder eenige kosten voor de gemeente in eigendom en onder
houd bij de gemeente over te nemen, nadat door «Buitenrust,"
voor het in orde maken der bestrating een bedrag van ƒ622
in de gemeentekas zal zijn gestort.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 119. Leiden, '18 April 1913.
Nog een drietal perceelen nabij de veemarkt kunnen voor
redelijken prijs door de gemeente worden gekocht, n.l. de
perceelen Lammermarkt no. 46 en Korte Scheistraat nis 4
en 12.
Wij stellen U derhalve voor:
a. te besluiten tot den aankoop van die perceelen, kadas
traal bekend in Sectie B nis 391, 2706 en 2295 voor de som
van f 7700 in totaal, benevens de kosten van overdracht;
b. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overge-
legden suppletoiren begrootingsstaat, groot f 8000.
De koopprijs van elk der perceelen is vermeld op den ter
visie liggenden begrootingsstaat.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.