24
N°. 49. Leiden, 14 Februari 1913.
Het tijdens de behandeling der begroeting in onze handen
ten fine van praeadvies gestelde voorstel van uw medelid, den
heer Roem, om aan de achterzijde van het Raadhuis rolluiken
aan te brengen, gaf ons aanleiding te dezer zake andermaal
het advies in te winnen van den Commandant der Brandweer
en den Directeur van Gemeentewerken en vervolgens ook van
de Commissie van Fabricage.
De Commandant van de Brandweer verklaart zich beslist
tegen die aanbrenging, aangezien bij brand in een achter het
Raadhuis gelegen perceel een neergelaten rolluik zou ver
hinderen den brand van uit een raam van het Raadhuis zoo
krachtig en zoo snel te blusschen, als voor het Raadhuis zelf
gewenscht zou zijn, terwijl bij brand in het Raadhuis de neer
gelaten rolluiken een beletsel zouden zijn om den brand vanaf
de achterzijde van het Raadhuis aan te tasten.
De Directeur van Gemeentewerken, hoewel zich in deze niet
als deskundige beschouwende, is meer om opportuniteits-
redenen en op financieele gronden tegen het denkbeeld van
den heer Roem, althans met betrekking tot het aanbrengen
van rolluiken vóór alle ramen aan de achterzijde.
Het gevaar, dat den achtergevel van het Raadhuis bedreigt
door de onmiddellijke nabijheid van de tegenover liggende
perceelen, is toch volgens den Directeur niet overal even groot.
Het grootste deel van dien gevel strekt zich rij. uit langs de
Torensteeg, een ruim 3 M. breede poort, toegankelijk voor
brandweerpersoneel en spuiten, zoodat het gevaar voor over
slaan van brand op het Stadhuis gering kan worden genoemd.
Wel is z. i het geval denkbaar, dat bij een plotseling uit-
slaanden brand de vlammen de kroonlijst en de dakgoot aan
tasten, doch dat die vlammen door de onbeschermde ramen
binnen in het gebouw brand zouden veroorzaken, acht hij
buitengewoon onwaarschijnlijk.
De achter het meer westelijk gedeelte van het Raadhuis
gelegen kleine binnenplaats ter breedte van 4 M., waaraan de
trouwkamer en het bureau van Gemeentewerken grenzen, is wel
niet zoo gemakkelijk te bereiken als de Torensteeg, doch ook
de beveiliging van de ramen van die kamers vindt de Direc
teur niet noodig.
Iets meer is z. i. te zeggen voor een afsluiting met rolluiken
der ramen van het middengedeelte van het Raadhuis, alwaar
zich de Rekenkamer bevindt en welk gedeelte onmiddellijk
grenst aan een belendend perceel.
Bepaald noodzakelijk is naar de meening van den Directeur
alleen de beveiliging van het vertrek der belastingambtenaren,
dat zich op een afstand van slechts 3 M. van het aangrenzend
perceel bevindt, terwijl een trap met uitgebouwde houten
trapomwanding op niet meer dan 1.25 M. van de ramen van
het vertrek verwijderd is.
De kosten van het maken der rolluiken zullen volgens aan
den Directeur gedane prijsopgave bedragen: voor 33 rolluiken
in de Torensteeg ƒ2571.85, voor 4 rolluiken in die steeg (west
zijde) ƒ336.90, voor 2 rolluiken ten dienste der Rekenkamer
ƒ187.10 en voor 3 stuks, ter bescherming van het vertrek dei-
belastingambtenaren, ƒ210.30, terwijl alle luiken tezamen voor
ƒ3024.35 kunnen geleverd worden. Deze bedragen moeten echter
nog verhoogd worden met 10 J/o voor onvoorziene uitgaven.
Een bezwaar tegen de aanschaffing van rolluiken in het
algemeen noemt de Directeur de aanzienlijke tijd, die het op
en neerlaten vordert. Het opwinden van een luik van 3 M.
hoogte duurt ongeveer f minuut; met het zich verplaatsen
van het eene naar het andere ver trek gaat wederom f minuut
verloren, zoodat het 's morgens ophalen van alle luiken telken
male zou vorderen 42 X H minuut, d. i. ruim een uur. Het
's avonds neerlaten der luiken zal niet veel korter duren,
zoodat dagelijks 2 a 2f uur met de behandeling der luiken
gemoeid is. Aanstelling van een persoon hiervoor zal allicht
ƒ200.'sjaars aan de gemeente kosten.
üm al deze redenen geeft de Dir ecteur in overweging alleen
daar de rolluiken aan te brengen, alwaar zij strikt noodzake
lijk zijn, d. i. dus tegen de kamer der belastingambtenaren,
waarmede eene uitgave van ƒ230 gepaard gaat.
De Commissie van Fabricage karr zich het best vereenigen
met. het advies van den Directeur van Gemeentewerken. De
argumentatie van den Commandant der Brandweer komt haar
toch niet bijzonder klemmend voor. Vooral de bewering van
den Commandant, dat een neergelaten rolluik zou verhinderen
een brand in een der achter het Raadhuis gelegen perceelen
zoo krachtig en snel te blusschen, als wel gewenscht zou zijn,
meerit zij te moeten betwijfelen. Een oponthoud van f minuut
voor het opwinden van een rolluik kan h. i. ternauwernood
van beteekenis zijn, temeer omdat dit opwinden niet eerst
behoeft te geschieden op bet oogenblik, dat de spuitgast het
venster in kwestie heeft bereikt, doch vermoedelijk wel reeds
vóór diens aankomst geschied zal zijn door dengene, die er
zich van overtuigt, of op het speciale punt aantasting van den
brand doelmatig is.
Toch yindt de Commissie in het bezwaar, dat in het alge
meen bij den Commandant tegen den maatregel bestaat een
aanleiding te meer, om met den Directeur van Gemeente
werken te adviseeren overal, waar het niet bepaald noodig is,
de rolluiken achterwege te laten, terwijl een onderzoek in
loco ook haar de overtuiging heeft geschonken, dat alleen
tegen de kamer der belastingambtenaren het aanbrengen varr
een drietal rolluiken noodig kan worden genoemd.
Ons College kan zich volkomen aansluiten bij het gevoelen
der Commissie van Fabricage en wij geven U miisdien in
overweging slechts voor het aanbrengen van een drietal rol
luiken tegen de kamer der belastingambtenaren door vast
stelling van nevensgaanderr staat van af- en overschrijving
een bedrag van 230.— te onzer beschikking te stellen. Op
den post voor «Onvoorziene Uitgaven" is thans nog ƒ7485.—
beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 50. Leiden, 14 Februari 1913.
Nu onder volgn. 175 der begrooting voor dit jaar 25
nreer is uitgetrokken voor leermiddelen bij het onderwijs aan
spraakgebrekkige kinderen, zal ook de desbetreffende veror
dening, zooals U bereids in de memorie van toelichting werd
medegedeeld, moeten worden gewijzigd. In artikel 5 der ver
ordening zou derhalve in plaats van 25 moeten worden
gelezen 50.
Aangezien evenwel bij de voortdurende uitbreiding van het
onderwijs, dit bedrag binnen niet te lang tijdsverloop mis
schien weder moet worden verhoogd, komt het ons beter
voor in de verordening geen vast bedrag te noemen, en dit
te meer, waar immers toch het voor leer middelen vereischte
bedrag ieder jaar bij de begrooting wordt vastgesteld.
Wij geven U mitsdien iri overweging over te gaan tot
vaststelling van de navolgende verordening:
VERORDENING, houdende wijziging der verordening van
11 November 1909 (Gem. Blad No. 23), regelende het
onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen te Leiden,
gewijzigd bij verordening van 20 April 1911 (Gem.
Blad No. 11).
Eenig Artikel.
Art. 5, 2e lid van bovengenoemde verordening wordt
gelezen
„Voor leermiddelen wordt jaarlijks een bedrag op de be
grooting uitgetrokken.'
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 51. Leiden, 14 Februari 1913.
Naar aanleiding van bijgaand verzoek van de wed® v. d.
Kloot—Rijnsburger om ontslag van de huur van het perceel
Lokhorststraat ri°. 20, hebben wij de eer U het volgende mede
te deelerr.
Bij Uw besluit van 1 Febr. 1912 werd aan adressante be
doeld perceel voor den tijd van één jaar verhuurd.
Volgens de bepalingen van het huurcontract moest zij zich
vóór 15 Nov. 1912 uitspreken, of zij de huur al dan niet
wenschte te continueeren, bij gebreke waarvan het contract
onder overigens dezelfde bepalingen weder voor den tijd van
één jaar was verlengd, tenzij de gemeente harerzijds dat
wenschte te doen eindigen ot de Gedeputeerde Staten tegen
de verlenging bezwaar maakten.
Adressante heeft zich niet vóór 15 Nov. 1912 hierover uit
gesproken, zoódat zij contractueel wederom voor één jaar is
gebonden. Zij heeft een nieuwe inrichting geopend op de
Pieterskerkstraat en blijkt het magazijn aan de Lokhorststraat
thans niet meer noodig te hebben. Deze ervaring had zij
evenwel op 15 Nov. j. 1. ook reeds kunnen opdoen, zoodat in
deze omstandigheid o. i. geen reden gelegen kan zijn voor eene
verbreking van het huurcontract.
Ten einde adressante echter eenigszins te gemoet te komen
zou als voorwaarde opgenomen kunnen worden, dat zij be
voegd is de huur aan een ander over te doen, mits met
toestemming van ons college.
Op grond van het bovenstaande stellen wij Uwe Vergade
ring voor afwijzend op het verzoek van adressante te beschikken
en het perceel Lokhorststraat no. 20 wederom voor den tijd van
één jaar, ingaande 15 Maart 1913, ondershands aan haar te ver
huren tegen een huurprijs van 100.— per jaar en verder
onder de bestaande voorwaarden, doch in dien zin aangevuld,
dat de huurster de bevoegdheid heeft de huur met toestem
ming van Burgemeester en Wethouders aan een ander over
te doen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.