22 N°. 45. Leiden, 7 Februari 1913. Aangezien tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van den heer J. Laterveer bij ons college geen bezwaar bestaat, hebben wij de eer U in overweging te geven aan den heer J. Laterveer, op zijn verzoek, eervol, ontslag te verleenen uit zijne betrekking van onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de openbare lagere school der 4e klasse No. 2 alhier en dat ontslag te doen ingaan op 26 Mei 1913. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan de Heerert Raadsleden der gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren Ondergeteekende, onderwijzer met verplichte hoofdacte aan de O. L. S. 4de klasse N°. 2 noodigt U beleefd uil, hem wegens benoeming tot onderwijzer in N. O. I. met ingang van den 26sten Mei eervol uit genoemde betrekking te willen ontslaan. Met verschuldigde hoogachting Uw dw. Leiden 4 Febr. 1913. J. Laterveer. No. 46. Leiden, 7 Februari 1913. Bij schrijven van 1 Mei 1912 deelde de Commissie voor het Stedelijk Museum (Lakenhal) ons mede, dat bij haar een ver zoek was ingekomen van den heer D. Fockema, hooldconsul van den A. N. W. B. Toeristenbond voor Nederland, om een gedeelte van de door wijlen Mr. J. van Buttingha Wichers in 1891 aan het Museum gelegateerde collectie over sneeuw en ijssport in bruikleen te mogen ontvangen ten behoeve van het door den A. N. W. B. te Arnhem gestichte museum van sport. De Commissie achtte zich niet bevoegd in deze eene beslis sing te riemen, doch verzocht ons inwilliging van het verzoek wel te willen bevorderen. De collectie toch viel, naar haar oordeel, zoo geheel buiten het kader van het Leidsch museum, dat slechts enkele voorwer pen konden worden geëxposeerd en de collectie alhier vrijwel geen nut, opleverde. Zeer waarschijnlijk zou dan ook h. i. de collectie aan het genoemde Sportmuseum zijn vermaakt, indien dit ten tijde der schenking reeds had bestaan. Aangezien de collectie grootendeels bestond uit voorwerpen, die alleen in eenig verband met sport van belang waren en zoodoende ook alleen in een sportmuseum tot hun recht konden komen, kwam het ons met de Commissie voor, dat de in gebruikgeving dier voorwerpen aan het Sportmuseum van den A. N. W. B. het meest overeenkomstig de bedoeling, die bij de schenking voorzat, gehandeld zou worden. Tegen de in gebruikgeving hadden wij dan ook aanvanke lijk geen bezwaar, mits zij slechts tot wederopzeggens plaats had, opdat de gemeente steeds het recht behield de voor werpen weder in haar bezit te doen terugkeeren. Bij onderzoek bleek ons echter, dat de Commissie over het hoofd had gezien, dat niet Mr. J. van Buttingha Wichers, doch zijne drie broeders de schenkers der collectie waren en dat deze den Gemeenteraad bij de aanbieding (zie Ingek. Stukken No. 145 van 1891) hadden verzocht de verzameling te aanvaarden, om »in haar geheel en ongescheiden in het Stedelijk Museum te worden geplaatst en bewaard." In verband hiermede berichtten wij aan de Commissie, dat wij alleen dan bereid waren een voorstel tot in gebruikgeving van een deel der collectie bij Uwe Vergadering aanhangig te maken, indien-een bewijs werd overgelegd, dat de erfgenamen der inmiddels overleden schenkers daarmede hunne instem ming betuigden. Tevens verzochten wij toen aan de Com missie, nauwkeurig aan te geven, welk deel der collectie zij wenschte af te staan. Thans is het bedoelde bewijs in ons bezit gekomen, terwijl ons verder door den Conservator van het Museum is mede gedeeld, dat de Commissie alleen die stukken uit de collectie wil behouden, die direct belang voor de gemeente hebben, benevens de geschilderde prikslee. Wij geven U mitsdien alsnu in overweging te besluiten, het deel der collectie over sneeuw- en ijssport, dat de Com missie voor het Stedelijk Museum (Lakenhal) niet wil be houden, tot wederopzeggens aan den A. N. W. B. voornoemd in gebruik te geven ten behoeve van zijn museum van sport. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 47. Leiden, 12 Februari 1913. In de memorie van toelichting op de begrooting voor het loopende dienstjaar deelden wij U bij volgnummer 159 mede, dat wij naar aanleiding van het bij U ingediende, hierachter afgedrukte, verzoek van het bestuur der vereeniging „de Practische Ambachtsschool" alhier, om verhooging van de subsidie met 1000.— ten behoeve van de door die vereeni ging op te richten avondcursus in het vakteekenen voor vol wassenen, bet bestuur in overweging hadden gegeven de voor dien cursus gevraagde rijks- en provinciale subsidiën tot een hooger bedrag aan te vragen, dan in het adres vermeld werd, opdat de gemeente met eene lagere bijdrage zou kunnen volstaan. Hoewel wij toch gaarne bereid waren U voor te stellen ten behoeve van den nieuwen cursus, welker invoering door den betrokken inspecteur van het middelbaar onderwijs wordt gesteund en waarop hier ter stede, zooals uit de stukken blijkt, in ruimen kring prijs wordt gesteld, ook van gemeentewege eene subsidie toe te kennen, meenden wij, dat ingevolge de bij besluit van de provinciale staten d.d. 21 December 1909 no. XII vastgestelde algemeene regelen, waarnaar provinciaal subsidie in de kosten der exploitatie van vakscholen wordt verleend, een hoogere subsidie dan 500.— van de provincie kon worden verkregen en dat derhalve de gemeentelijke sub sidie op een lager bedrag kon worden uitgetrokken. Krachtens die regelen n.I. bedraagt voor de ambachtsscholen de subsidie ten hoogste 30 van het totaal der uitgaven voor het onder wijzend personeel in het jaar, waarover de subsidie wordt genoten en zou derhalve voor den nieuwen cursus eene pro vinciale subsidie ten bedrage van 30% van 2860.of 850.kunnen worden verkregen, tengevolge waarvan het^ mogelijk zou zijn met eene gemeentelijke subsidie van 650.— te volstaan. Thans deelt het bestuur ons mede, dat de provincie niet bereid is een hoogere subsidie, dan de oorspronkelijk aange vraagde, te geven. De cursus voor volwassenen zal, zoo schrijven Gedeputeerde Staten in hun praeadvies aan de provinciale staten, geen deel uitmaken van het ouderwijs der ambachts school. Hij staat op zichzelf en valt niet onder de inrichtingen, waarop de algemeene subsidie-regelen van toepassing zijn. Bij dekking van het aan subsidiën benoodigde bedrag van 3400.zal daarom, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, de bijdrage der provincie in de gewone, billijke ver houding, ten hoogste 15 van genoemd bedrag, d. i. rond 500.—, kunnen beloopen. Overeenkomstig dit advies is door de provinciale staten besloten, voor den eerstvolgenden cursus eene subsidie te verleenen van 15 in het verschil tusschen de totaal-uitgaven en de ontvangsten buiten de subsidiën, indien Rijk en Gemeente het restant van dat verschil dekken. Ofschoon ons het door de provincie ingenomen standpunt niet juist voorkomt, zouden wij U toch in overweging willen geven met het oog op het groote nut van den cursus, de subsidie tot een bedrag van 1000.te verleenen, aangezien de vereeniging anders ook de provinciale subsidie en de rijks subsidie ad 1900.welke op de staatsbegrooting voor 1913 is uitgetrokken, niet deelachtig kan worden en de cursus dus niet tot stand zou kunnen komen. Evenals de provinciale subsidie dient echter ook de gemeentelijke subsidie voorloopig slechts voor één jaar verleend te worden. Wij stellen U mitsdien voor: a. de subsidie aan de vereeniging „de Practische Ambachts school" alhier voor het jaar 1913 te verhoogen met een bedrag van 1000.ten behoeve van de door de vereeniging op te richten avondcursus in het vakteekenen voor volwassenen, onder voorwaarde, dat door het Rijk een bedrag van 1900.— en door de provincie de bovengenoemde 15 aan subsidie wordt uitgekeerd b. door vaststelling van nevensgaanden staat van af- en overschrijving een bedrag van 1000.— uit den post voor „Onvoorziene Uitgaven" beschikbaar te stellen. Op dezen post is thans nog 8485.— beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen het Bestuur der Vereeniging: »de Practische Ambachtsschool" te Leiden, deze Vereeniging vertegenwoordigende krachtens Art. 7 barer statuten, laatstelijk goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 15 Juli 1910 No. 88. dat het in de laatste jaren reeds meermalen de aandacht heeft getrokken, dat in Leiden en omliggende gemeenten, zoowel door kleinere patroons als door gezellen, die in hun jeugd door omstandigheden verstoken zijn geweest van eenig vakonderwijs te profiteeren, een sterke behoefte werd gevoeld zich alsnog in de theorie van hunne ambachten althans eenigermate te bekwamen; dat het Bestuur gemeend heeft op den weg zijner Veree- niging te liggen, in die behoefte zooveel mogelijk te voorzien, opdat patroons en gezellen door deskundige voorlichting zouden kunnen bereiken, hetgeen blijkbaar een voorwaarde van hun bestaan werd geacht;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 2