6 DONDERDAG 9 JANUARI 1913. vonden, waarin staat, dat de ingezetenen in een of ander opzicht bevoorrecht worden boven andere inschrijvers. Er staat niet in, dat de inschrijving van een ingezetene 2, 3 of 5% hooger mag zijn, dan van een buitensteedschen inschrijver. Iedere fabrikant is dus uitgegaan van de veronderstelling, dat de laagste inschrijver het werk krijgt, tenzij om redenen aan het werk zelf ontleend. Volgt men den weg door den heer Korfl voorgeslagen, dan dienen de inschrijvingen der buitensteedsche fabrikanten slechts om de inschrijving van den ingezetene te controleeren, aangezien men toch van plan is het werk den ingezetene te gunnen. En om nu te voor komen, dat hij niet te veel vraagt, mogen anderen ook inschrij ven. Dit noem ik misbruik maken van de inschrijvingen der andere fabrikanten. De beschouwingen van den heer Korff betreffende werkloosheid en over het gebruiken van Leidsche werklieden mogen nu niet meer ter sprake komen, dat is nu te laat. Vóór de aanbesteding had men hierover kunnen denken; toen was men in zijn recht om aan de ingezetenen voorkeur te geven en dit voorat bekend te maken, maar thans gaat het niet meer. Wat betreft de overdekking van het Kort-Rapenburg, daar heeft men het werk aan den tweeden inschrijver gegeven, omdat men daardoor bij eene geringe prijsverhoogirig, een ongeëven- redigd hoogere zekerheid van constructie verkreeg. Dit geval kan dus niet gelden als een antecedent voor voorkeur aan ingezetenen. Bovendien, wil men ingezetenen bevoordeelen, dan leidt de weg door den heer Korff voorgeslagen tot de meest bandelooze willekeur. Hij zegt: het verschil is maar zeer gering, slechts 2%, maar hij stelt niet voor die in het vervolg als maximum aan te nemen. Gaat de Gemeenteraad dus thans met zijn voorstel mee, dan houdt men het aan zich, om, wanneer het verschil later 5% of grooter is, het werk nog te gunnen aan een ingezetene. Dit beneemt aan de andere fabrikanten elk gevoel van een billijke beoordeeling. M. i. komt het werk toe aan den laagsten inschrijver. Wilde men een ingezetene bevoordeelen, dan had men dit vooraf moeten bedenken en het moeten opnemen in de voorwaarden van aanbesteding. De heer Vergouwen. M. d. V. Ook ik kan niet meegaan met, het voorstel van de Comissie van Fabricage. Wanneer een Leidsche firma was gepasseerd, zou er reden geweest zijn er over te spreken, maar dit is niet het geval. Daarom stem ik ten volle in met hetgeen door de heeren Korevaar en Roem in deze is opgemerkt. Ik wil er daarbij nog op wijzen, dat het niet onmogelijk is, dat de laagste inschrijver, wanneer hij wordt voorbijgegaan, een eisch tot schadeloosstelling indienen kan, wanneer tenminste de inschrijving onder de Algemeene Voorwaarden heeft plaats gehad. Ik weet dit niet, want ik heb de stukken op dit punt niet nagezien. Noodigt men een firma uit, dan gaat men van de veronderstelling uit, dat zij soliede is. Wordt het werk den laagsten inschrijver niet gegund, dan drukt dit op den naam der firma. Ten slotte zou ik nog willen vragen, of het in het vervolg niet ge- we nscht is om dergelijke werken publiek aan te besteden, dan kunnen wij naar verkiezing handelen, want onderlinge inschrijvingen brengen blijkbaar altijd moeilijkheden mee. De Voorzitter. Ik geloof, dat wat. de quaestie betreft, die ons thans bezighoudt, het hetzelfde is, of wij een werk publiek of onderhands aanbesteden. De heer Vergouwen, Bij openbare inschrijving is men vrij om het werk niet aan den laagsten inschrijver te gunnen. De Voorzitter. Ik ben van meening, dat dit hetzelfde blijft. De heer Korevaar. M. d. V. Aan hetgeen ik gezegd heb wil ik nog dit toevoegen. M. i. heeft men het recht den in gezetenen bij inschrijving een prae te geven, mits vooraf be kend. En dat is hier geschied. Bij eene aanbesteding worden 3, 4 of 5 fabrikanten uitge- noodigd in te schrijven. Die buitensteedsche fabrikanten vari- eeren steeds, ten einde het vormen van eene combinatie tegen te gaan. Maar op elke inschrijvingslijst komt voor de Leidsche firma Wernink. Deze Leidsche firma heeft dus een prae boven de andere firma's. Dit kan de gemeente doen, maar men mag later niet afwijken. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik sluit mij aan bij hetgeen door den heer Korff is gezegd. De verschillende sprekers heb ben mij niet kunnen overtuigen. In het advies door de Com missie van Fabricage uitgebracht, is niets, dat er op zou wijzen, dat de firma van Waning minder soliede zou zijn. Dit is geheel buiten gesloten. Bij de Commissie van Fabricage heeft vooral voorgezeten het belang der Leidsche werklieden. De heer Korff heeft het eerlijk gezegd. Het zijn er niet zooveel, een 20 of 30 misschien, maar waarom zullen wij het werk doen verrichten door een buitensteedsche firma? De laagste inschrijver, wie het ook is, heeft, al is hij uit- genoodigd om in te schrijven, niet het minste recht zich ver onachtzaamd te gevoelen. Het komt telkens voor, dat een firma uitgenoodigd wordt om in te schrijven en dan, hoewel de laagste, om de een of andere reden wordt gepasseerd. Wij behoeven niet bevreesd te zijn, dat men Leiden van onbillijk heid zal beschuldigen. Het is waarlijk niets nieuws. Het is nog geen uitgemaakte zaak, dat men, als men laagste inschrijver is, het werk krijgt, al hoopt men het ook, want men heeft het recht het werk op te dragen aan wien men wil. De heer Korevaar zegt, dat, willen wij de ingezetenen be voordeelen, wij een percentage moeten vaststellen, waarmee zij de laagste inschrijving mogen overtreffen. Dit acht ik hoogst gevaarlijk, want dan zal men van den kant der ingezetenen de opgave niet zoo nauw berekenen, want men zal gaan zeggen: wij hebben toch iets boven de andere inschrijvers voor. Nu zegt men, dat dit ook thans het geval is, maar dit moet eerst nog bewezen worden. Het heeft mij genoegen gedaan, dat Burgemeester en Wethouders eene andere meening hebben gepubliceerd. Nu weten de inschrijvers tenminste, dat in Leiden het niet als een paal boven water staat, dat den ingezetene, die volgt op den laagsten inschrijver, het werk wordt opge dragen. Het verschil kan wel te groot zijn of er kunnen bijzondere redenen wezen, waarom Wij besluiten om met voor bijgaan van den ingezetene het werk den laagsten inschrij ver van buiten de stad te gunnen. Ik geloof, dat wij ons onnoodig bezorgd maken. In de Com missie van Fabricage was ik er niet zoo sterk voor het werk niet te gunnen aan den laagsten inschrijver. Maar wij zitten in het hartje van den winter. Er zijn werkloozenmoeten wij niet alle pogingen in het werk stellen om onzen werklieden werk teverschaffen In andere gemeenten doet men het toch ook. Handelen wij op deze wijze minder netjes? Ik hoor daar zeggen: ja. Maar dit is maar theorie. Men heeft die gemeentebesturen daar toch nooit voor op de vingers getikt. Waarom zouden wij het dan ook niet. doen, te meer waar het verschil zoo gering is. Daarom ga ik mee met het voorstel van den heer Korff. De heer Roem. Ik wil den heer Mulder eens zeggen welken weg wij opgaan, wanneer wij het werk gunnen aan de firma Wernink, hoewel niet de laagste inschrijver. Gebeurt dit nog eens, dan zullen wij zien, dat bij eene derde uitnoodiging die andere firma's gaan naar de firma Wernink en zeggen: koop ons uit voor een f 2Ü0 of f300. En dan wordt de ge meente de dupe van de historie. De heer A. Mulder. M. d. V. Daarover maak ik mij niet ongerust, omdat wij hebben eene begrooting, die voor ons ook eene basis is. De heer Sijtsma. M. d. V. Wanneer ik de debatten naga, dan blijkt het mij, dat de heeren Korff en Mulder voornamelijk hierom een onrecht billijken willen, omdat de Leidsche werklieden er door worden bevoordeeld. Als er iets twijfelachtig is, dan is het wel dit. De Rotterdamsche firma, die de laagste in schrijver is, zoekt ook haar voordeel. Voor haar is het voor- deeliger om, wanneer hier werklieden te krijgen zijn, deze te nemen, dan ze uit Rotterdam te laten komen, ook al omdat de loonstandaard in vele andere plaatsen, in casu in Rotter dam, hooger is dan hier. Trouwens is het nog twijfelachtig, of de firma Wernink Leidsche werklieden zal in dienst nemen. Hij kan ze evengoed uit omliggende dorpen betrekken. De heer Mulder zegt, dat in andere gemeenten voor deze onbil lijkheid nooit op de vingers is getikt. Maar moet men een onrecht sanctionneeren, omdat het elders ongestraft is gepleegd Ik meen, dat wij onrecht doen, door het werk niet ie gunnen aan den laagsten inschrijver, maar aan een hoogeren, al is het verschil ook nog zoo gering. Dit is reine protectie en ik had van den heer Korff deze althans niet verwacht. De heer Korff. M. d. V. Ik zal kort zijn. Ik geloof dat het pleit verloren is. Wat betreft de laatste opmerking van den heer Sijtsma, dat een buitensteedsche firma wel Leidsche werklieden zal ge bruiken, zou ik willen zeggen, dat iedere firma toch zijne ge schoolde werklieden heeft. De firma Wernink zal er niet aan denken om b. v. timmerlieden uit Rotterdam te laten overko men, waar hij er zelf heeft. Zegt men, dat men geen beperking omtrent de voorschrif ten mag stellen, dan moet men ook de bepalingen laten ver vallen uit de bestekken, die ik zelf heb helpen voorstellen, b. v. bij de levering van meubilair, waarbij werd bepaald, dat het timmerwerk binnen Leiden moest geschieden. Ik zal hier verder niet op ingaan. Ik meen, dat het beter is het werk op te dragen aan een Leidsche firma, maar het blijkt, dat de meerderheid van den Raad er niet voor is. De heer Roem. M. d. V. Wat de heer Korff daar noemt is een geheel ander geval. Dat het timmerwerk in Leiden moest vervaardigd worden, had betrekking op de controle. Het tim merwerk mocht buiten Leiden worden gemaakt, maar hier in elkaar gezet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 6