DONDERDAG 12 DECEMBER 1912. 235 de baggerman er geen belang bij, of hij bagger in zijn net heeft of steenen. Als hij een vergoeding krijgt, dan is het dus in het belang van den werkman en van de gemeente. De heer Bosch. M. d. Y. Ik ben het niet eens met de meeping, dat wij geen zeggingschap zouden hebben over de loonen van de werklieden in een dergelijk bedrijf. Burge meester en Wethouders zijn zelf van oordeel, dat wij daarin wèl zeggingschap hebben, hetgeen blijkt uit hun voorstel om in het contract de voorwaarde op te nemen, dat de vaste werklieden onderworpen zullen zijn aan de bepalingen van minimum-loon en maximum-arbeidsduur, zooals die bij regle ment voor de gemeente-werklieden zijn vastgesteld. Of daar nu ook uit voortvloeit, dat wij ons moeten gaan bemoeien met de huishoudelijke zaken van pachter en werklieden onder ling, dat geloof ik niet. Het is volkomen een zaak van den pachter, wanneer deze door het toekennen van een extra- belooning aan zijn werklieden ervoor zorgen wil, dat hij zooveel mogelijk voordeel trekt van een bepaling van het contract. De gemeente gaat ver genoeg, wanneer zij den pachter op dit gebied algemeene maatregelen voorschrijft. De Voorzitter. Ik vind den wenk, dien de heer Boter- mans gegeven heeft, zeer behartigenswaardigmaar hij moet dunkt mij, tot den pachter gericht worden. De pachter krijgt voor de opgehaalde steenen een zekere vergoeding van de gemeente. Nu zegt de heer Botermans zelf: »het uitkeeren van een belooning aan de werklieden zal het ophalen van steenen aanmoedigen." Maar waar nu de pachter van de gemeente een uitkeering krijgt voor de opgehaalde steenen, daar is het ook in zijn belang, zijn werklieden eene belooning te verzekeren. Ik ben het geheel eens met de meening van den heer Bosch, dat wij ons daarin niet kunnen mengen. Zonder eenigen twij fel is hetgeen de heer Botermans zegt juist. Alleen dient zijn wenk aan den pachter en niet aan de verpachters gegeven te worden. De heer Botermans. M. d. V. Mag ik Burgemeester en Wethouders dan uitnoodigen, daar met den pachter over te spreken De Voorzitter. Dat zullen wij met zeer veel genoegen doen. De heer Botermans. Ja, en hem dan ook de verplichting opleggen, die vergoeding aan de werklieden te geven. Wan neer de werkman er niets voor krijgt, laat hij de steenen aan den anderen kant van de schuit weer zakken. De heer Fischer. M. d. V. De heer Botermans zegt»hij laat de steenen aan den anderen kant van de schuit weer zakken." Maar dat is in het contract verboden. Alles wat op gehaald wordt, moet in een schuit geladen worden. De Voorzitter. Ik geloof, dat hier de sterke drang van het eigenbelang van den pachter ongetwijfeld tot stand zal bren gen wat de heer Botermefns zoo gaarne wenscht. Want wan neer de pachter voor elke 100 bruikbare klinkers 50 cent krijgt, dan heeft hij er natuurlijk alle belang bij, dat zijn werklieden zooveel mogelijk van die steenen vinden. Ik zou mij dus zeer goed kunnen voorstellen, dat de pachter aan zijn werklieden zegt: „ik geef je daar wat voor." Want zelfs al geeft de pach ter een dubbeltje voor elke 100 bruikbare klinkers, dan wint hij daarbij altijd nog 40 cent. Een bepaling, die den pachter ech ter tot die belooning verplicht, is in dit contract niet op haar plaats. Met alle genoegen zullen wij echter hetgeen hier be sproken is, ter kennis van den pachter brengen. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 4 zonder hoof delijke stemming aangenomen. Artikel 5 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over artikel 6, luidende: Tot de baggerwerken wordt mede gerekend het schoonmaken van het riool onder de Langebrug, hetgeen ten minste een maal 'sjaars op een in overleg met de verpachters vast te stellen tijdstip, bij voorkeur in de maanden Maart of April, doch niet anders dan tusschen zonsonder- en zonsopgang, moet geschieden. De heer Bosch. M. d. V. In artikel 6 mis ik naast het riool onder de Langebrug, de overwulving van het Ivort Rapen burg. Zou het niet wenschelijk zijn, dat er nog bij op te nemen De heer Fischer. M. d. V. Die twee zijn niet op één lijn te stellen. Het riool onder de Langebrug is al lang een wer kelijk riool, terwijl onder het Kort Rapenburg het water stroomt. Dat is een overwulfd gedeelte van de gracht, maar geen riool. Daar zal geen sprake kunnen zijn van een schoonmaak, zooals onder de Langebrug. Ik vind het dus niet noodig, het op te nemen. De heer Fokker. M. d. V. Ik had dezelfde opmerking wil len maken als de geachte Wethouder. Het contract omvat het uitbaggeren van de aan de gemeente toebehoorende wate ren en ik meen, dat het Kort Rapenburg niet als zoodanig is te beschouwen. Als men evenwel wel een riool opneemt, dat moet worden schoongemaakt en niet het Kort Rapenburg, dan zie ik in, dat de pachter het niet zal doen en daarom zou ik er voor zijn, om het wel op te nemen. De heer Korevaar. M. d. V. Tusschen die twee water gangen bestaat nog een ander verschil, behalve dat, waarop reeds door den heer Fischer is gewezen. Het riool onder de Langebrug is een riool, waarop verschillende kleinere riolen uitmonden, zoodat dat na eenigen tijd geheel gevuld zal zijn met rioolstof, terwijl het Kort Rapenburg een overdekt kanaal is, waardoor het water stroomt, zoodat daar geen verzameling komt van rioolstoffen, maar alleen baggerspecie. Het tweede verschil zit in den aard van het werk en de kosten, die er mee gepaard gaan om het schoon te maken. Men moet er vooraf wel goed over denken, of men die ook aan dezen pachter wil opleggen. Aan de beide zijden van het Kort Rapenburg zijn gemaakt zoogenaamde schutsponningen, opdat aan beide kanten dat gedeelte kan worden afgedamd, de waterspiegel verlaagd en alles goed kan worden schoon gemaakt. Dat is een ingrijpend werk en men veronderstelt, dat het maar zelden zal plaats hebben, ééns in de 5 jaren of meer en als het gebeurt, dan hoopt men, dat het niet te veel kosten zal meebrengen. Nu het dus niet in het contract staat, vind ik het bedenkelijk, het op te nemen, omdat de pachter kan zeggen, dat hij het niet doet, omdat het een te kostbaar werk is. De heer Sijtsma. M. d. V. De heer Korevaar stelt het voor, alsof de pachter zou kunnen zeggen, dat hij er geen genoegen mee neemt; maar wij stellen toch het contract vast. De Voorzitter. Pardon, de Raad kan wel allerlei bepalin gen vaststellen, maar daar is de tegenpartij natuurlijk niet aan gebonden. De heer Sijtsma. Dan is het uit. De Voorzitter. Ja, als de Raad die bepalingen vaststelt, waarover vah te voren met "den pachter onderhandeld is, dan is het uit, maar als men nieuwe bepalingen maakt, dan staat het aan den pachter, om die al of niet te accepteeren. Maar de Raadsleden zijn natuurlijk vrij te zeggen, welke bepalingen zij in het contract willen zien opgenomen. De heer Sijtsma. M. d. V. Dat wilde ik juist zeggen. Wan neer wij denken, dat het contract per se met van Ulden moet gesloten worden, dan hadden wij Burgemeester en Wethou ders veel beter carte blanche kunnen geven. Wanneer wij een verandering willen maken, wordt er gezegd: maar dan werp je den boel omver! Maar op die wijze is er van onze zijde geen veranderen en geen verbeteren mogelijk. Wil men volstrekt geen verandering in een ontwerp-contract, dan moe ten wij een anderen weg op, dan moeten wij publiek ver pachten wat ik nog veel liever wil. De Voorzitter. Mag ik den heer Sijtsma even doen opmer ken, dat in de vorige zitting het denkbeeld, om het baggerwerk publiek te verpachten, verworpen is. Üp die beslissing kun nen wij dus nu niet terugkomen. De Raad kan dus alleen zijne opmerkingen maken over de bepalingen van het contract, dat hij besloten heeft met P. van Ulden aan te gaan. Dat het thans niet meer mogelijk zou zijn die opmerkingen te maken, zie ik niet in. Wanneer de heeren werkelijk gegronde opmerkingen hebben, kunnen die zeer zeker nog invloed uit oefenen. Ik zou echter dit even willen opmerken. Ik meen, dat dit concept-contract reeds drie weken ongeveer aan de Raadsleden bekend is. In al dien tijd heeft geen enkele van de heeren ons laten weten, dat hij gaarne dit of dat ver anderd zou zien. Ik herhaal, drie weken hebben de heeren daarvoor den tijd gehad. Toch had ik ook in de vorige zittin gen bij de behandeling van een paar overeenkomsten tot leve ring van electriciteit, reeds opgemerkt: wat belet den heeren om van te voren schriftelijk of mondeling te kennen te geven, hoe zij het gaarne willen hebben? Mij is ter oore gekomen, dat iemand dacht, dat ik daarmede bedoelde, dat alle zaken binnenskamers afgehandeld moesten worden. Dat is evenwel mijne bedoeling allerminst; integendeel, ik zelf wil alles liefst in net openbaar behandelen. Maar wanneer men tijdens de behandeling rauwelijks met allerlei opmerkingen komt, terwijl Burgemeester en Wethouders niet anders kunnen denken, dan dat het ontwerp de instemming heeft van den Raad, omdat niemand van het tegendeel heeft blijk gegeven, dan acht ik eene dergelijke behandeling van zaken hoeveel ik ook van openbaarheid houd ten eenenmale onmogelijk. Wanneer de heeren hunne wenschen van te voren aan Burgemeester en Wethouders te kennen hadden gegeven, dan hadden wij omtrent die wenschen, zoo wij het er mede eens waren, met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 3