'234 DONDERDAG 42 DECEMBER 1912. De Voorzitter. Dat zijn Burgemeester en Wethouders, daartoe gemachtigd door den Gemeenteraad. De uitdrukking «verpachters" stond zoo ook in het contract, zooals het vroe ger luidde, toen het in zijn geheel nog gold. Nu zal het nog slechts voor een onderdeel blijven gelden. Deze termen zijn altijd gebruikt en hebben nooit tot eenige moeilijkheid aan leiding gegeven. Men had het wel anders kunnen uitdrukken, maar tegen dezen term kan toch ook moeilijk bezwaar bestaan! De heer Carpentier Alting. Ik weet niet, of dat in de volgende artikelen altijd zal uitkomen. Bijv. in artikel 9. De Voorzitter. Daar zijn het ook altijd weer Burgemeester en Wethouders, gemachtigd door den Gemeenteraad. Aan het hoofd van het contract zullen als contractanten ter eene zijde worden genoemd, Burgemeester en Wethouders, daartoe ge machtigd door den Gemeenteraad. Ik geloof dus niet, dat het onjuist is, van «verpachters" te spreken. De beraadslaging wordt gesloten en het gewijzigd artikel 3 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 4, luidende: De baggerlieden mogen bij het baggeren met hunne vaar tuigen nimmer nader dan een meter bij de wallen of de brughoofden komen, noch op den wal staande, bagger trekken. Zonder toestemming der belanghebbenden mogen zij niet baggeren binnen vijftien meters van de spoelvlotten en duikers der ververijen, branderijen en andere fabrieken, welke helder water noodig hebben. Zij zullen evenzeer blijven op een af stand van 5 M. van de zinkers, buizen of kabels van gas-, water-, telefoon-, telegraaf-, electrische licht- of krachtleidingen, in de grachten aanwezig. Zij mogen geen vuil, steenen, bagger of andere voorwerpen, uit het water opgetrokken, op den wal neerleggen of weder in het water werpen. De heele en volle halve klinkersteen, benevens de bruikbare keien blijven het eigendom der gemeente. Deze moeten van wege den pachter naar de Stads-Timmerwerf of riaar de flulpwerf vervoerd en gelost en zullen aldaar geteld worden. Voor 100 stuks klinkers, drie halve voor een heele gerekend, ontvangt de pachter een vergoeding van 50 cents en voor elke 100 stuks bruikbare Ourthe- of Lavakeien drie gulden en voor elke 400 stuks bruikbare veld- of andere minder waardige keien een gulden. De beoordeeling van dit alles blijft aan de verpachters. De heer Vergouwen. M. d. V. In artikel 4, regel 6, staat: «andere fabrieken, welke helder water noodig hebben." Er zijn meer dergelijke vage uitdrukkingen in dit contract, die misschien later aanleiding kunnen geven tot verschil van meening. Was het niet beter, dat «andere" wat nader te omschrijven De Voorzitter. Wanneer hierover verschil van meening komt, dan wordt de beslechting daarvan aan de scheidslieden van artikel 30 opgedragen. Het is onmogelijk, alles in dit contract te detailleeren. Ook deze bepaling heeft steeds zoo gegolden en heeft nooit tot ernstige moeilijkheden aanleiding gegeven. De heer Vergouwen. Maar wanneer er verschil van mee ning is, wendt men zich toch nog niet direct tot de scheids lieden; dat gebeurt pas, wanneer er onderhandelingen tus- schen partijen gevoerd zijn. Is het niet veel beter, dat een kwestie als deze ter beoordeeling van de vei pachters komt? Dan heeft men het in handen. Deze kwestie is wel niet zoo belangrijk, maar men moet toch zooveel mogelijk geschillen trachten te voorkomen. De verpachters hebben te beschikken over ambtenaren, die zij een onderzoek kunnen laten instellen. Derhalve kunnen zij zeggen: het is ons bij onderzoek geble ken, dat er fabrieken zijn, die helder water noodig hebben; mitsdien vallen zij onder deze bepaling. De Voorzitter. Ik geloof niet, dat men hier beducht be hoeft te zijn voor geschillen. In het algemeen zou de rede neering van den heer Vergouwen hierop neerkomen, dat alle geschillen ter beoordeeling van de verpachters zouden moeten staan. En daar zou toch de pachter zeker geen genoegen mee nemen! Alle verschil van meening moet men natuurlijk trachten, zooveel mogelijk door onderling overleg uit den weg te ruimen. En waar u zelf toegeeft, dat het hier betrekkelijk een kleinigheid betreft, waarom zou men dan een eventueel geschil in deze niet, als altijd nog geschied is, door onder linge schikking in het reine kunnen brengen? De heer Vergouwen. Wanneer het ingrijpend was, zou het iets anders zijnhet geldt hier geen hoofdvoorwaarde van het contract. Het is maar een bijzaak. Maar het is toch wat waard, dat men weet, daarover geen moeilijkheden te kunnen krijgen. Hoe rekbaarder, hoe elastischer een bepaling is, des te eerder kan men er moeilijkheden mee hebben De Voorzitter. Zeker! Maar tegen dergelijke moeilijkheden is werkelijk voldoende gewaakt. Mag ik u bijv. op artikel 23 wijzen, waarin staat: «Indien de pachter nalatig mocht zijn in de nakoming van eene of meer zijner contractueele of wettelijke verplichtingen, ter beoordeeling van de verpachters", en al hetgeen daar verder volgt. De heer Vergouwen. Dat slaat hier niet op! De Voorzitter. Dat geloof ik wel. En hier staat ook reeds, hetgeen u wilt, dat: «ter beoordeeling van de verpachters" zal zijn of de pachter zijn verplichtingen wel nakomt. De heer Vergouwen. Slaat dat «ter beoordeeling van de verpachters" dan ook op deze zaak? De Voorzitter. Ja, dat slaat op de niet nakoming van eene of meer van de contractueele of wettelijke verplichtingen van den pachter, gelijk er in artikel 23 staat. Bij iedere verplichting afzonderlijk te zeggen dat de niet nakoming «ter beoordeeling van de verpachters" is, lijkt mij een beetje bezwaarlijk. Boven dien het zijn allemaal bepalingen, die den toets des tijds hebben dooi staan. Daarom hebben wij ook geen verandering gebracht in die oude bepalingen. En wanneer u nu een amen dement zoudt indienen, om het er hier bij te voegen, terwijl dit in een ander artikel werd vergeten, dan zouden wij nog veel verder van den goeden weg zijn! Want dan zou men bij dat andere artikel zeggen: «Hiér staat het er niet bij; dus is de beoordeeling hier niet aan de verpachters." Zoo zouden wij ons dus nog meer moeilijkheden scheppen. De heer Vergouwen. Er zijn nog verschillende andere dingen in dit contract opgenomen, die aanleiding tot moeilijkheden kunnen geven. De heer van der Lip. Dat kan niet anders in een contract. De Voorzitter. Het is als met ieder contract, het moet te goeder trouw uitgelegd worden. Als men alle gevallen zou willen omschrijven, dan zou men gesteld dat men het zou kunnen doen van ieder contract een boekdeel moeten maken. De heer Vergouwen. Ik zal er niet verder over spreken, in de veronderstelling aldus, dat die clausule van artikel 23 ook slaat op artikel 4. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou in overweging willen geven, waar hier wordt voorgesteld, om voor klinkers en bruikbare keiendie worden opgevischt, een vergoeding te geven aan de pachterste zorgendat de werklieden van de pachters in die vergoeding deelen, zoodanig, dat 40 of 50 cent wordt betaald aan de pachters en 10 cent aan de werklieden, die ze opvisschen. Dat is dan een prikkel voor den werkman om ze op te visschen. De heer van der Lip. M. d. V. Wij hebben dunkt mij met hetgeen te dezer zake aan de werklieden zal worden uitgekeerd niets te maken. Dat moet bepaald worden door den pachter. Het opnemen van een bepaling, dat wij een zekere vergoeding zouden geven aan de werklieden, acht ik dus verkeerd. De heer Fokker. M. d. V. Wat Mr. van der Lip doet is toch zich plaatsen op een overwonnen standpunt, dat de ge meente met de werklieden niets te maken zou hebben. De werklieden zijn wel in dienst van den pachter, maar indirect zijn zij toch werkzaam in dienst der gemeenschap. En wan neer de pachter een vergoeding krijgt van 40 cent en de werkman van 10 cent, dan blijft het toch voor de gemeente hetzelfde. De heer van der Lip. M. d. V. Het kan zijn, dat mijn standpunt een overwonnen standpunt is, ik zal hierop niet ingaan, ik heb alleen maar willen zeggen, dat de regeling omtrent hetgeen te dezer zake zal worden uitgekeerd over gelaten moet worden aan den pachter. Ik zie geen reden, waarom wij aan de werklieden in dezen vorm een vergoe ding zouden moeten geven. Het zou voor de gemeente wel op hetzelfde neerkomen, maar niet voor den pachter, want die zou er minder door krijgen. Het is allemaal van te voren met den pachter besproken en elke verandering van financi- eelen aard lijkt mij gevaarlijk. De heer Fokker. M. d. V. Daar hebben wij niets mee te maken. Het is misschien wel een financieele verandering, maar het is geen contract, dat gemaakt is door Burgemeester en Wethouders, maar een waartegenover de Raad volkomen vrij staat en waarover de Raad volkomen zeggingschap heeft. Als wij het noodig achten, een verandering te maken, dan doen wij dat. De heer Botermans. M. d. Y. Ik voel er ook wat voor, om voor de opgebaggerde steenen een vergoeding te geven, voor de klinkers een dubbeltje de honderd en voor keien 30 cent. Dat is een aanmoediging en dan krijgen wij de steenen op de plaats, waar zij hooren. Als wij dat niet doen, dan heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 2