173
4000.in geval van dood.
4000.in geval van blijvende algeheele ongeschiktheid. Bij
blijvende gedeeltelijke ongeschiktheid ten hoogste
60 van dit bedrag, al naar gelang van het verlies
of de onbruikbaarheid van het getroffen lichaamsdeel.
4.per dag in geval van tijdelijke ongeschiktheid voor
den arbeid.
Voor de spuitgasten e. d. bedraagt de uitkeering respec
tievelijk: ƒ1000.-, ƒ1000.— en ƒ1.50.
Wel zal dit personeel bij het aangaan van een dergelijke
verzekering gelijktijdig zoowel de uitkeering in geld van de
Rijksverzekeringsbank als die van »Providentia" genieten,
doch zooals reeds werd opgemerkt is de eerstgenoemde uit
keering zoo gering, dat ze gerust buiten rekening kan blijven.
De verzekering bij »Providentia" is van kracht gedurende
den brandweerdienst, op den heen- en terugweg naar en van den
brand, bij brandweeroefeningen en bij het beproeven van het
brandweermateriaal. Zij loopt van jaar tot jaar, met stil
zwijgende verlenging, indien zij niet 6 weken te voren is
opgezegd; zij zal van de gemeente een jaarlijksche premie
betaling vorderen van ƒ49.20 voor de kaderleden (thans 41
man) en van ƒ101.20 voor de spuitgasten e.d. (thans 253 man),
behoudens verrekening aan het einde van ieder jaar, in ver
band met het aantal dan in dienst zijnde personen, naar rato
van 1.20 per jaar voor ieder kaderlid en 0.40 per jaar voor
de overigen.
Wij geven U alsnu in overweging ons te machtigen tot
het sluiten van eene overeenkomst in bovengemelden zin met
de »Algemeene Verzekerings-Maatschappij Providentia" te
Amsterdam, ingaande 1 Januari 1913, en de daarvoor gevor
derde kosten jaarlijks op de begrooting uit te trekken. De
hiertoe strekkende begrootingsregeling voor den dienst 1913
bieden wij u hiernevens ter vaststelling aan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 301. Leiden, 12 December 1912.
Eerst thans is het ons mogelijk praeadvies uit te brengen
op het den 22 Augustus j.l. in onze handen gestelde verzoek
van J. A. Kohschulte, om hem eene kleine strook grond, deel
uitmakende van een der binnenplaatsen der school in de
Brandewijnsteeg en gelegen achter zijn winkel in de Haar
lemmerstraat, te verkoopen, teneinde daarop een gebouwtje,
dienende tot berging van magazijngoederen, te maken.
De reden der vertraging is hierin gelegen, dat wij eerst na
verschillende onderhandelingen met adressant tot overeen
stemming konden komen over den afstand van het gevraagde
terrein, terwijl daarna ook nog het advies van den Districts
schoolopziener met het oog op de belangen van het onderwijs
moest worden ingewonnen.
Tegen den verkoop van de strook grond bestond bij ons
groot bezwaar. Wel is waar wordt van de binnenplaats,
waartoe de gevraagde strook behoort, geen gebruik meer als
speelplaats gemaakt en heeft ook het in blauw omlijnde ter-
reintje, groot '14 M2, op het oogenblik geen bestemming, doch
de mogelijkheid is volstrekt niet uitgesloten dat de gemeente den
grond te eeniger tijd voor een of ander doel zal noodig
hebben. Niet alleen toch met het oog op eene eventueele uit
breiding of verandering van bestemming der school, doch
ook voor allerlei andere doeleinden is het geheele, midden in
de stad gelegen, complex misschien zeer geschikt en het kwam
ons daarom niet gewenscht voor een gedeelte daarvan, hoe
klein ook, te verkoopen.
Tegen een in gebruikgeving van het strookje hadden wij
echter geen bedenking, mits slechts aan die in gebruikgeving
zoodanige voorwaarden werden verbonden, dat het onderwijs in
geenen deele nadeel ondervond van den afstand en de ge
meente, zoo noodig, later weder de beschikking over het
terrein kon verkrijgen. In verband hiermede werden de hier
onder vermelde voorwaarden ontworpen, die o. i. geen nadere
toelichting behoeven.
Van den heer Kohschulte ontvingen wij bericht, dat hij
genegen is eene in gebruikgeving op die voorwaarden te aan
vaarden. Üok de Districts-Schoolopziener deelde ons bij schrijven
van 2 dezer mede. dat zijnerzijds tegen een dergelijken afstand
der strook geen bezwaar bestaat.
Op grond van een en ander geven wij U mitsdien in over
weging aan J. A. Kohschulte voornoemd de strook grond, op
de teekening A in blauw omlijnd, ten gebruike af te staan,
met het recht daarop een gebouwtje te plaatsen en zulks
verder onder de navolgende voorwaarden:
1°. Het gebouwtje mag niet hooger worden opgetrokken
dan ten hoogste 10 Meter boven den beganen grond en moet
zijn ten genoegen van Burgemeester en Wethouders. De ge
bruiker mag in dat gebouw geene werkzaamheden uitoefenen
of doen uitoefenen noch er eene inrichting in hebben, waar
door het onderwijs in de school, naar het oordeel van Bur
gemeester en Wethouders, wordt gehinderd Hij zal het gebouw
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders moeten onder
houden.
2°. Van gemeentewege, doch voor rekening van den aan
vrager, zal het lichtkozijn in den zuidwestelijken gevel van
de gemeentelijke bergplaats worden uitgebroken en ingemet
seld in den noordwestelijken gevel, terwijl de gemaakte opening
zal worden dichtgemetseld.
3°. In den aan de speelplaats grenzenden zijgevel van het
te plaatsen gebouwtje mogen geene lichtkozijnen, uitzicht
gevende op die speelplaats, worden gemaakt. Tijdens het
bouwen mag het onderwijs in de school in geen enkel opzicht
worden gehinderd.
4°. Voor het gebruik van den grond is aan de gemeente
verschuldigd eene jaarlijksche recognitie van ƒ10.oij voor
uitbetaling ten kantore van den gemeente-ontvanger te voldoen.
5°. Deze ingebruikgeving geschiedt voor den tijd van 40
achtereenvolgende jaren, ingaande met de dagteekening van
de op te maken akte. De gemeente heeft echter het recht
het gebruik tusschentijds op te zeggen, mits den gebruiker
6 maanden te voren kennisgevende; eene eenvoudige schrif
telijke madedeeling zal daartoe voldoende zijn, zoodat geen
exploit of andere gerechtelijke akte daarvoor noodig zal wezen.
Vóór 1 Januari 1917 kan van dit recht geen gebruik worden
gemaakt.
Overigens heeft op deze in gebruikgeving betrekking het
bepaalde in de artikelen 865876 van het Burgerlijk Wetboek.
6°. Alle kosten op de op te maken akte vallende, ook die
van de kadastrale opmeting, komen ten laste van den aan
vrager.
7°. Alvorens met het bouwen wordt aangevangen, zal de
aanvrager ten kantore van den Gemeente-Ontvanger moeten
storten een bedrag van ƒ300.uit welke som door de ge
meente zullen worden bestreden alle voor haar uit deze in ge
bruikgeving voortvloeiende uitgaven, alsmede de herstelling
van schade aan gemeente-eigendommen, die eventueel ten
gevolge van den bouw mocht ontstaan. Na afloop van die
werkzaamheden zal verrekening van genoemd bedrag plaats
hebben.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 302. Leiden, 12 December 1912.
Met het in nevensgaand schrijven der Commissie voor het
Stedelijk Museum (Lakenhal) vervatte voorstel en de daarvoor
aangevoerde gronden kunnen wij ons volkomen vereenigen.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten het tot de
verzameling van het Museum behoorende pastelportret van
Dr. G. Piecardt in eigendom af te staan aan Dr. C. Hofstede
de Groot te 's Gravenhage, onder voorwaarde dat deze een in
zijn bezit zijnde teekening van Jan de Bisschop, gezicht op
de Zijlpoort, aan de gemeente in eigendom geeft.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 12 November 1912.
Hiermede hebben wij de eer U te berichten, dat door den
Heer Dr. C. Hofstede de Groot te 'sGravenhage, aan onze
commissie is verzocht, om een in de verzameling van het
Museum aanwezig pastelportret van Dr. G. Piecardt te mogen
ruilen tegen een in zijn bezit zijnde teekening van Jan de
Bisschop, gezicht op de Zijlpoort.
Deze teekening trok reeds de aandacht op een der laatste
veilingen bij Fred. Muller, doch kon voor de gemeente niet aan
gekocht worden, daar de prijs (met opgeld ƒ77.hooger
ging dan het daarvoor beschikbare bedrag. Het is eene
teekening die niet alleen als werk van Jan de Bisschop belangrijk
is, doch speciaal voor deze gemeente waarde heeft als bijdrage
tot de topographische kennis van de toestanden uit de 17de
eeuw. Het portret daarentegen is zonder eenige kunstwaarde.
De voorgestelde persoon staat in geen verband tot loeiden,
doch behoort tot de familie van Dr. Hofstede de Groot en dit
doet hem prijs stellen op het verwerven van het portret.
De Commissie acht de voorgestelde ruiling ten zeerste in
het belang van de gemeente en zoude daarom gaarne zien,
dat door Uw college hiertoe van den Gemeenteraad machtiging
werd verzocht.
Namens de Commissie voor het
Stedelijk Museum,
J. Ct van der Lip, voorzitter.
J. C. Overvoorde, secretaris.
Aan den Wel Ed. Achtb. Heeren
Burgemeester en Wethouders te Leiden.