DONDERDAG 5
DECEMBER 1912.
227
Zwemmen is heel mooi, maar wij moeten bij deze zaak óók
om de financiën denken. Als wij een zwemschool maken,
willen wij er een hebben, die zoo druk mogelijk bezocht zal
worden; dan zal het financieele offer van de gemeente zoo
laag mogelijk zijn. Als het water slecht is, kunnen wij op
onze vingers narekenen, dat wij beter doen, om geen zwem
school daar ter plaatse te maken, maar dat die zwemschool,
wordt zij gemaakt, zeer slecht bezocht zal worden en dus
per se een schadepost voor de gemeente zal zijn. Wij moeten
dus van te voren goed overwegen, wat wij zullen gaan doen
en wij moeten vooraf waarborgen hebben, dat de exploitatie
goed zal gaan.
Als de heer Hoogenboom komt met ervaringen uit een
plaats, waar de omstandigheden hetzelfde zijn en komt met
bezwaren, die noch door de gemeentelijke noch door de pro
vinciale autoriteiten zijn onder de oogen gezien, hoeven wij dit
besluit er niet door te jagen en moeten wij ons afvragen, of
die bezwaren bestaan en zoo ja of zij te ondervangen zijn.
Zijn die niet te ondervangen, dan stem ik tegen het voorstel
en dan komt er maar geen zweminrichting, maar dan komt
er ook geen gelegenheid, om in vuil water te zwemmen.
Zijn de bezwaren wel te ondervangen, al kost het wat
meer, dan zullen wij ons een beetje grooter offer moeten ge
troosten, maar dan zal die zwemschool zich in de toekomst
wellicht toch wel kunnen bedruipen. Dat is beter, dan dat
er later door een gering bezoek een groot nadeelig saldo zou
zijn. Ik zou dus willen voorstellen, dit voorstel te laten in
handen van Burgemeester en Wethouders, totdat zij hebben
onderzocht, in hoeverre de bezwaren van den heer Hoogen-
boom juist zijn en of zij zijn te ondervangen.
Nu is er wel gezegd, dat wij moeten opschieten, omdat
deze zaak moet worden opgenomen in het bestek van de
Provincie, maar dit vraagstuk hangt al jaren in de gemeente
en dan vind ik, dat het getuigt van weinig deferentie voor
den Raad, wanneer men ons zegt, dat wij nu maar gauw
-.deze oplossing moeten aannemen, omdat het anders niet in
het bestek van de Próvincie zou komen. Op die manier moeten
wij ons het mes niet op de keel laten zetten. Ik ben dat
althans niet van plan.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik moet een vergissing van den
heer Roem even rectificeeren. Ik ben namelijk geen lid en
dus zeker geen bestuurslid van de Leidsche Zwemclub, maar
ik heb met den secretaris van die Zwemclub er over gesproken.
Verder wil ik er op wijzen, dat natuurlijk elk water in de
buurt van Leiden min of meer aan vervuiling blootstaat. Men
heeft dus te kiezen tusschen twee kwaden: óf de zweminrich
ting zoo ver weg te leggen, dat zij niet te bereiken is tenzij
met spoor, of per motorwagen, óf in de buurt een water te
zoeken, dat zooveel mogelijk alle voorwaarden in zich ver-
eenigt.. Nu is mij gebleken, dat hier een zuiverder water te
verwachten is, dan ergens anders in denzelfden rayon rondom
Leiden. Daarom acht ik het nieuwe kanaal de aangewezen
plaats. In alle opzichten volmaakt wordt het daar ook zeker
niet, maar dat is nu eenmaal onmogelijk in wateren als de
onze. Ik mag mij hierbij beroepen op het oordeel van iemand,
die het weten kan, die niet alleen sinds jaren bestuurslid is
van de Leidsche Zwemclub, maar ook van de vereeniging
»de Kaag" voor watersport, en die de wateren rondom Leiden
alle kent. Ik moet dan ook van harte het voorstel van Burge
meester en Wethouders ondersteunen.
De heer Korevaar. M. d. V. Zooals u al hebt opgemerkt
is de zaak van alle kanten bekeken. Er is ook een zeer uit
voerig onderzoek ingesteld naar de kwaliteit van het water,
op verschillende punten rondom Leiden, op verschillende tijd
stippen en onder alle omstandigheden, zoo o. a. bij Wouteren-
brug, in het Rijn- en Schiekanaal, ook in de Warmonderlee
bij Warmonderhek, verder in den Rijn bij het begin van de
Zijl en op nog andere punten. De heer van Eek, de directeur van
den keuringsdienst van levensmiddelen, die het onderzoek heeft
ingesteld, is tot de conclusie gekomen, dat de plaats, die nu
wordt voorgesteld, mag verondersteld worden de beste plaats
te zijn, die men rondom Leiden kan vinden voor een zwem
inrichting, en wat betreft de kwaliteit van het water dat dit
verondersteld mag worden aan tamelijk goede eischen te
kunnen voldoen. Toen het onderzoek bij Wouterenbrug is
ingesteld twee jaar geleden, voeren er misschien een paar
motorvaartuigen minder dan nu, maar zij waren er toch al
in zeer grooten getale. Bij Warmonderhek en aan het begin
van de Zijl evenzoo. Zeewater is veel beter en het water van
de Maas, als van een stroomende rivier ook, maar dit is toch
het beste, dat men krijgen kon. Ik kan dan ook op grond van
hetgeen ik zooeven zeide niet aannemen, dat het varen met
motorvaartuigen een zoo grooten invloed zou hebbendat de
zweminrichting op die plaats gevaar zou loopen.
Als men het standpunt inneemt van den heer Roem, en
eerst het onderzoek van het water wil afwachten als bet kanaal
eenigen tijd bevaren is, dan zal Leiden wel altijd achteraan
komen, terwijl hier dringend behoefte is aan een zwem
inrichting.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en aangenomen met 24 tegen 3 stemmen.
Voor stemmen de heeren Reimeringer, Botermans, Driessen,
Zwiers, de Boer, Briët, Korevaar, van der Lip, Fischer, van
der Eist, Corts, Sijtsma, Garpentier Alting, Aalberse, van der
Pot, Kruimel, Pera, van Hamel, "Vergouwen, Heeres, Bosch,
Korff, P. J. Mulder en van Tol.
Tegen stemmen de heeren Roem, Fokker en Hoogenboom.
De heer Hoogenboom verlaat de vergadering.
X. Voorstel tot onderhandsche opdracht van het bagger-
werk en de uitvoering van bijkomende werkzaamheden in de
gemeente Leiden aan P. van Ulden.
(Zie Irig. St. n°. 260).
De Voorzitter. Bij dit punt komen tevèns in behandeling
de verschillende terzake ingediende requesten.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fischer. M. d. V. Zooals men weet zijn er naar
aanleiding van dit voorstel eenige requesten ingekomen en
wel een van P. de Wolf, dat aan Burgemeester en Wethou
ders gericht was, maar natuurlijk toch in den Raad gebracht
is, een van P. Reyneveld en een van G. J. Hoogervorst,
terwijl ten laatste nog door Gebr. Blok een request aan den
Raad is gericht.
Wat de drie eerste requesten betreft, die ik genoemd heb
die van Reyneveld, Hoogervorst en de Wolfmoet ik het
volgende opmerken. In het contract, dat voor het uitvoeren van
baggerwerk gesloten wordt, wordt een overeenkomst getroffen
tusschen de gemeente aan den eenen kant en den baggerman
aan den anderen kant. Het is natuurlijk voor de gemeente van
het allergrootste belang, dat wij een baggerman hebben, waar
van wij de gegoedheid voldoende achten, om het werk, dat hij
op zich heeft genomen, ten uitvoer te brengen. Toen nu die
requesten van Reyneveld, Hoogervorst en de Wolf zijn inge
komen, is er een onderzoek naar de gegoedheid vandiemen-
schen ingesteld, om na te gaan of zij eventueel voor de be
trekking van pachter in aanmerking zouden kunnen komen.
Wat de Wolf betreft, die woont in Leiden en wij kunnen dus
in het belastingboekje
De heer Fokker. Dat is niet publiek
De heer Fischernagaan voor hoeveel hij aangeslagen
is. Dat onderzoek heeft echter uitgewezen, dat hij niet van
voldoende gegoedheid geacht kan worden. Hij is wel handelaar
in bagger, bezit wel enkele staaltjes, maar volgens zijn eigen
verklaring niet voldoende, om baggerwerk in het groot uit te
voeren.
Omtrent Reyneveld en Hoogervorst de een woont in
Voorschoten en de ander in Zoeterwoude zijn bij betrouwbare
personen uitgebreide inlichtingen ingewonnen, die echter van
dien aard zijn, dat er niet aan gedacht kan worden, om dien
menschen het baggerwerk op te dragen.
Blijft nog over het request van Gebr. Blok. Naar aanleiding
van dat request zijn informaties ingewonnen bij den Directeur
van Gemeentewerken, die de onderhandelingen geleid heeft.
Uit die informaties is gebleken, dat indertijd aan Gebr. Blok
prijsopgave vóór de uitvoering van het baggerwerk is gevraagd.
Blok werd oorspronkelijk vrijgelaten in de keuze van het
baggerterrein. Al spoedig deelde hij mede, dat hij geen terrein
bezat en dat het maanden zou kunnen duren voor hij op een
of ander terrein beslag zou kunnen leggen. Toen is aan Blok
voorgesteld, om het terrein aan de Stinksloot in gebruik te
nemen en dat in te richten als baggerterrein. Op dien grond
slag hebben Gebr. Blok toen een aanbieding gedaan voor
15.000.per jaar. Onmiddellijk is hun toen gezegd, dat die
prijs veel te hoog was en dat zij er dien niet voor zouden
krijgen. Ook nu nog achten wij dezen prijs buitengewoon hoog.
In het bekende rapport van de commissie is voor aanleg
van het baggerterrein uitgetrokken het bedrag van ƒ45.000.—
Stel nu, dat Gebr. Blok de pacht voor tien jaar krijgen, zoodat
zij ieder jaar een tiende gedeelte van het bedrag van 45000.
als afschrijving op de inrichting van het baggerterrein moe
ten in rekening brengen, dan zou er nog altijd als aan-
nemingsprijs ƒ10.500.overblijven. Dat bedrag was naar de
meening van den Directeur van Gemeentewerken veel te hoog
en daarom zijn onderhandelingen geopend met den heer
P. van Ulden. Wat betreft het request van Gebr. Blok
dat de heeren allen in druk ontvangen hebben speciaal
wat de laatste alinea betreft, waarin zij beweren, dat zij geen
antwoord op hun aanbieding gekregen hebben, vermeldt de
Directeur, dat, toen die aanbieding gedaan was, tegen hen
gezegd is, dat zij te duur waren en dat zij het dus waar-