DONDERDAG 5 DECEMBER 1912. 229 nog de winst. Als zij nu beginnen met op de loonen 10.000 te kort te komen, waar moeten zij dan de rest van daan halen? Van het straatvuil? Vroeger, toen dat straatvuil een rijksdaalder of ƒ3.per M3. opbracht, ging dat goed, en het is mogelijk, dat het straatvuil duurder zal worden, omdat Rotterdam en andere plaatsen een verbrandingsinrichting hebben, zoodat de aanbieding minder is en de vraag leven diger, waardoor de prijs hooger wordt. Op het oogenblik is de prijs 5080 cent en dan is het te begrijpen, dat er niet die winst van gemaakt kan worden en dat het groote deficit uitsluitend aangevuld wordt door den bagger. Het baggeren op zich zelf levert geen verlies. Dat is mij herhaaldelijk gezegd en dat is de kwestie waarom het gaat. Daarom moeten wij op deze voordracht niet ingaan, maar moeten trachten, wat meer gegevens te krijgen. Ik zal geen voorstel doen, dat het door de gemeente zal worden geëxploiteerd, maar ik zou gaarne zien, dat Burgemeester en Wethouders het voorstel terugnamen en een nauwkeuriger onderzoek instelden. Ik wil nog even terugkomen op het baggerbedrijf. In het rapport der deskundigen is er op gewezen, dat er geen winst op zit en dat het verlies moet worden goedge maakt, door meer te baggeren Ik betwijfel, of er een verlies op de exploitatie der geheele reiniging moet goedgemaakt worden, maar als dat zoo was, dan wilde dat zeggen, dat zij aan den eeneu kant zooveel te kort komeri, dat het ge wone baggeren het zelfs niet kon goedmaken en dat ze het met het baggeren buiten de gemeente goed zouden moeten maken, en dan zou daaruit blijken, dat de bagger het ten slotte gelijk maakte voor het tekort op den geheelen overi gen dienst. Er zijn ook menschen, die houden een baggerstaal alleen uit bedrijf. Wij mogen dus wel constateeren, dat baggeren op zichzelf geen verlies kan leveren, tenzij men een luxueuse inrichting maakt. Ik zou dus willen voorstellen, dat Burgemeester en Wet houders deze zaak terugnamen en ons nadere gegevens ver schaften omtrent de punten, die ik in het midden heb gebracht. De heer Sijtsma. M. d. V. Als u op het advies van den heer Vergouwen ingaat, om het voorstel in te trekken, dan behoef ik er niet verder over te spreken. De Voorzitter. Er bestaat daartoe geen voornemen bij Burgemeester en Wethouders. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan na hetgeen de heer Vergouwen gezegd heeft dat ook ik, maar misschien minder mooi en minder uitvoerig had willen zeggen kort zijn. Ik wil beginnen met de opmerking, dat het mij niet ver wonderd heelt, dat Burgemeester en Wethouders met een voordracht tot verpachting tot ons zijn gekomen. 15 Juni 1911 is toch in beginsel besloten, om het baggerwerk te verpachten, maar ik verbaasde mij wel toen ik het groote bedrag zag, omdat en hierbij kom ik in het vaarwater van den heer Vergouwen ik door het rapport van de heeren deskun digen over de gemeentereiniging tot de conclusie kwam, dat het baggerbedrijf zoo ongeveer zichzelf bedruipen zou. De heeren raamden de onkosten op ƒ8000.—terwij! de opbrengst, ongeveer 8000 M3. bagger tegen ƒ1.per M3., zou bedragen. Wel ben ik altijd wat sceptisch gestemd geweest tegenover dat rapport in tegenstelling met den heer Korevaar en wij zullen straks ook nog zien, dat andere gedeelten van het rap port niet geheel juist geweest zijn. Doch dit daargelaten, ik wil mij geheel bij het verzoek van den heer Vergouwen aan sluiten, om op deze voordracht niet in te gaan. De Wethouder van Fabricage heeft heel vlug, de andere menschen, die het ook hadden willen pachten financieel alge- maakt. Ik had liever gezien, dat hij dat niet gedaan had, want per slot van rekening komt het er op aan, of het inschrijvers zijn, die een paar goede borgen hebben. Het gebeurt wel eens meer, dat aan aannemers, die zelf niet kapitaalkrachtig zijn, met een paar goede borgen, het werk wordt gegundrichten zij er zich dan op in, dan kan men er genoegen mee nemen. In ieder geval zijn dat zaken, waar wij voorloopig niet over te spreken hebben. Als wij tot openbare aanbesteding overgaan, zullen wij er over kunnen denken. Over den pachter, dien men nu wil nemen zal ik niet oordeelen. Toen wij voor tien jaren tot openbare aanbesteding over gingen, toen Gebr. van Ulden de zaak in handen hadden, is als een bezwaar tegen hen aangevoerd, dat de gemeente in die tien jaar zooveel last van hen had en op het zeer hooge bedrag aan boeten, dat door de pachters was opgebracht, omdat zij niet geheel en al aan de voorwaarden voldeden, gewezen. Dit bezwaar al weet ik, dat menschen voor verbetering vatbaar zijn en dat men vergeven en vergeten moet wilde ik toch nog even opperen, waar wij met een der Gebroeders in zee zullen gaan. En dan komt het mij met den heer Vergouwen voor, dat de voorwaarden hij onderhandeling met van Ulden te veel veranderd zijn. Gebr. Blok komen nu en zeggen: tegen die voorwaarden wil ik ook nog wel eens inschrijven en dan kan ik misschien nog wel voordeeliger offerte doen. Waarom aan hen dezelfde voorwaarden ook niet voorgelegd. Ik geloof in ieder geval, dat wij nog niet voldoende voor bereid zijn, om nu reeds een besluit te nemen. Ik sluit mij dan ook volkomen aan bij' het verzoek van den heer Ver gouwen, om deze zaak nog eens op te schorten. Het wil ook mij voorkomen, dat het het beste is, dat wij het zelf in exploitatie nemen, als dat kan. Is dat echter onmogelijk, dan moeten wij het in ieder geval openbaar aanbesteden. De heer Pera. M. d. V. De heer Fischer heeft gezegd, dat er wel antwoord is gegeven aan Gebr. Blok, maar dat dat gebeurd is, bij de aanbieding van hun voorwaarden, mondeling. Ik zou meenen, dat dat toch wel wat sober is voor een belang rijke aangelegenheid als deze. Ik meen ook, dat nu opnieuw de gelegenheid moet worden geopend voor die personen, die zich met dat bedrijf bezig houden om hun aanbiedingen te doen. Feitelijk hebben wij alleen van den heer van Ulden een bepaalde opgaaf, verband houdende met de voorwaarden, die op het oogenblik gesteld zijn. terwijl dan toch uitgemaakt is zooals wij uit een en ander kunnen opmaken, dat de voor waarden, die gesteld zijn aan Gebr. Blok kostbaarder waren, dan die na overleg aan van Ulden zijn voorgeschreven, zoodat er m. i. alle reden is, dat door Burgemeester en Wethouders nog eens een inschrijving wordt geopend voor hen, die voor dit werk in aanmerking kunnen komen, op den grondslag van de laatst overeengekomen voorwaarden. Het kan best wezen, dat de kosten voor Leiden dan niet zoo hoog zullen zijn, als nu wordt voorgesteld. De Voorzitter. Er is bij mij een motie ingediend van den volgenden inhoud: »De Raad, een nader onderzoek over punt X der agenda wenschelijk achtende, besluit, dit van de agenda af te voeren, en gaat over tot de orde van den dag." Deze motie is onderteekend door de heeren Vergouwen, Zwiers en van der Eist; zij wordt dus voldoende ondersteund en kan een punt van beraadslaging uitmaken. De heer Aalberse. M. d. V. Na de uitvoerige inlichtingen, die de Wethouder vooraf heeft gegeven, is zeker veel, dat tneu alsnog gaarne opgehelderd wilde hebben, al duidelijk geworden. Ik zou echter nog één vraag willen stellen. In het adres van de Gebrs. Blok wordt het voorgesteld, alsof eigenlijk tegenover beide gegadigden een geheel andere handelwijze zou zijn gevolgd, en alsof aan van Ulden een prijsopgaaf zou zijn gevraagd, op geheel andere voorwaarden. Het blijkt ook, dat verschillende leden van den Raad dien indruk hebben gekregen. Ik heb echter dien indruk niet. Ik vermoed, dat het anders is gebeurd, en ook door Gebrs. Blok niet zoo be doeld. Aanvankelijk is natuurlijk aan beiden prijsopgave ge vraagd voor hetzelfde werk, terwijl met dengene, die het minste gevraagd heeft, natuurlijk verder is onderhandeld, terwijl men, de zaak met een man van de praktijk besprekende, aldus gekomen is tot de definitieve voorwaarden, zoodat ten slotte wel kan worden gezegd, dat wat nu wordt voorgesteld niet precies hetzelfde is, als aan Gebrs. Blok indertijd is voorge legd, maar het is niet waar, dat Burgemeester en Wethouders van het begin af tegenover beide gegadigden met ongelijke maten zouden hebben gemeten. Als mijn vermoeden juist is, dat men aanvankelijk aan beiden een prijsopgave heeft ge vraagd op gelijke voorwaarden, dan zou ik willen vragen, of het mogelijk is, mee te deelen, wat het antwoord is geweest van beide partijen. Dan kunnen wij die opgaven beter met elkaar vergelijken, dan dat wij nu de prijsopgaven gaan ver gelijken bij deze tweede opgave. Nu zit de Raad voor een groote moeilijkheid. Burgemeester en Wethouders hebben de zaak lang en breed voorbereid, zijn tot een positief voorstel gekomen, en kunnen nu moeilijk anders doen, dan met een voorstel in den Raad komen, zooals zij gedaan hebben. Wanneer nu een van de gegadigden komt en zegt: met die wijzigingen zou ik het misschien wel voor minder hebben kunnen doen, zou hierop ingaan zijn een groote onbillijkheid tegenover dengene, wiens naam en prijs nu genoemd wordt. Iedereen weet, dat men bij het opgeven van prijs, wanneer men van elkander niets afweet, denktde anderen zullen er ook wel wat opzetten Dat hebben waarschijnlijk de Gebr. Blok ook gedaan, toen zij 15000.vroegen. Als er nu wijzigingen in de voorwaarden gebracht worden, is het ge bruikelijk, om te zeggen: als ik geweten had, dat er die wijzigingen in gebracht zouden worden, zou ik ook wel lager geweest zijn. Dat valt gemakkelijk te zeggen, wanneer men eerst den prijs, door zijn concurrent gevraagd, is te weten gekomen. Ik zou het dan ook onbillijk vinden, als de Raad een anderen weg ging volgen. De moeilijkheid is, dat vooraf gepubliceerd is het bedrag, dat ondershands gevraagd is. Ik zie niet, hoe wij er uit moeten komen. Om deze reden en, omdat ik vertrouw, dat de zaak door Burgemeester en Wethouders van alle kanten bekeken, en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 11