464 van den Hoofdingenieur, waarmede Gedeputeerde Staten zich hadden vereenigd, bestond er bij de provincie bezwaar het terrein voor de nieuwe zweminrichting in eigendom af te staan en kon dit enkel ten gebruike worden gegeven. Hoe wel wij tot. ons leedwezen hiervan kennis namen, konden wij toch de redenen, die de provincie tot deze gedragslijn had den gevoerd, begrijpen en wij zouden dan ook, teneinde de tot standkoming der zweminrichting niet andermaal te zien mislukken, U hebben voorgesteld met eene in gebruikgeving van het terrein, nu dit eenmaal niet in eigendom te krijgen was, op de ons medegedeelde voorwaarden genoegen te nemen, ware het niet, dat in de 7e voorwaarde was bepaald, dat de provincie zich het recht voorbehield met een opzeggingster mijn van één jaar de verleende vergunning ten allen tijde in te trekken, indien volgens het oordeel van Gedeputeerde Staten het aan onze gemeente in gebruik te geven terrein voor andere doeleinden beschikbaar diende te worden gesteld. Deze bepaling nu kwam ons voor de gemeente, hoezeer wij ook overigens de bereidwilligheid van Gedeputeerde Staten, om tot het oprichten eener zweminrichting mede te werken, meenden op prijs te moeten stellen, al te bezwarend voor. Weliswaar zou, indien de opzegging binnen den tijd van 10 jaren, gerekend vanaf 1 Januari 1915, plaats had, twee derde gedeelte van het bedrag van ƒ11350, hetgeen door onze ge meente aan de provincie zou moeten worden betaald voor de werken, welke door de provincie voor rekening van Leiden zouden worden uitgevoerd, worden terugbetaald, doch indien het gebruik na die 10 jaar ophield, zou de gemeente zelfs in het geheel geen vergoeding ontvangen. Behoorlijke afschrijving leek ons eerst mogelijk, indien de afstand plaats vond voor een tijdvak van ten minste 30 jaar. Immers, behalve het aan de provincie te betalen bedrag van ƒ11350, zou de gemeente ook nog een belangrijke som moeten uitgeven voor de niet door de provincie uit te voeren werken, d. i. de verdere opbouw der zwemplaats, waarvoor de kosten door den Directeur van Gemeentewerken werden geraamd op ƒ15.650. In totaal zou dus een uitgave van 27000 ten laste der gemeente komen. Met het oog op een en ander richtten wij mitsdien tot Gedeputeerde Staten het verzoek de desbetreffende bepaling alsnog te wijzigen en wel in dien zin, dat het gebruik van het terrein gedurende ten minste 30 jaar zonder opzegging aan de gemeente werd afgestaan. Voor het geval echter hiertegen bij Gedeputeerde Staten onoverkomelijke bezwaren mochten bestaan, verzochten wij de bepaling althans aldus te veranderen, dat ook bij opzegging na 10 jaar eenige terugbetaling van het aan de provincie uit gekeerde bedrag in uitzicht werd gesteld. In hunne missive van 19/21 November j.l. verklaarde Ge deputeerde Staten zich genegen de voorwaarden sub 7° alsnog in dier voege te wijzigen, dat bij opzegging binnen den tijd van 10 jaar van af, 1 Januari 1915 het twee derde gedeelte, binnen den tijd van 10 tot 20 jaar de helft en binnen den tijd van 20 tot en met 30 jaar een derde gedeelte van het bovengenoemde bedrag van 11.350 aan de gemeente zou worden terugbetaald. Het komt ons voor, dat tengevolge van deze wijziging het door de gemeente bij opzegging van het gebruik te lijden nadeel al thans eenigermate zal worden verminderd. De voornaamste reden echter, waarom wij meenen U te moeten voorstellen de voor waarden alsnu te accepteeren, is hierin gelegen, dat in de eerste 30 jaren opzegging van de zijde der provincie wel niet te verwachten is. Thans nog een enkel woord over de financieele zijde der zaak. Zooals wij reeds opmerkten, moet voor de vanwege de provincie uit te voeren werken ten behoeve der nieuwe zwem inrichting een bedrag van 11.350 worden betaald. De kosten van den verderen opbouw van gemeentewege worden in het rapport van den Directeur van Gemeentewerken geraamd op 15.650, zoodat derhalve de totale kosten bedragen f 27000. Met het oog op eenige noodzakelijk gebleken veranderingen in het aanvankelijk ontworpen plan zullen deze kosten echter stijgen tot 28000. De jaarlijksche uitgaven zullen dan bedragen voor rente en aflossing van een bedrag van 28.000 1414.— 5 afschrijving op de door de gemeente te maken werken811. Onderhoud625. Recognitie aan de provincie te betalen 50. Te zamen 2900. De exploitatie in engeren zin zouden wij aan de Leidsche Zwemclub voor rekening der gemeente willen opdragen. Deze heeft zich hiertoe bereid verklaard, mits zij slechts geen risico draagt. Verantwoording der ontvangsten en uitgaven zal dus aan de gemeente plaats hebben en het batig saldo in de gemeentekas worden gestort. Dit batig saldo schat de Commissie van Fabricage en ook de Leidsche Zwemclub op f 1595, zoodat dus, aangezien de uitgaven voor de gemeente op f 2900 worden begroot, jaar lijks een verlies van slechts f 1300 door de gemeente zal worden geleden, een waarlijk gering bedrag als men daar tegenover stelt het groote belang, dat onze gemeente heeft bij het tot stand komen van eene nieuwe zweminrichting. Onder mededeeling, dat wij U omtrent de met de Leidsche Zwemclub te sluiten overeenkomst in zake de exploitatie nog nader een voorstel zullen doen, geven wij U thans in over weging ons te machtigen met de provincie eene overeenkomst aan te gaan op de voorwaarden, aangegeven in het rapport van den Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat, zooals die voorwaarden nog nader door Gedeputeerde Staten bij schrijven van 19/21 November 1912 zijn gewijzigd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's Gravenhage, 9/17 September 1912. Wij hebben de eer U hierbij te doen toekomen het, in verband met Uw nevenvermeld schrijven door ons inge wonnen rapport c. a. van den Hoofdingenieur van den Pro vincialen Waterstaat in dit Gewest, zulks onder mededeeling dat wij bereid zijn, overeenkomstig het daarbij gedaan voorstel mede te werken tot de oprichting van eene zweminrichting aan den Zuidoostelijken oever van het te graven Rijn-Schie- kanaal buiten Uwe gemeente. Blijkt ons alzoo dat Uw College zich kan vereenigen met de aan het slot van het rapport aangegeven voorwaarden, dan zal onder die voorwaarden de definitieve vergunning door ons verleend worden. De bijlagen dezer zullen wij gaarne te zijner tijd van U terugontvangen. De Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland. Sweerts, Voorzitter. F. Tavenraat, Griffier. Aan heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. 's Gravenhage, den 4 September 1912. In hun schrijven van 7 November 1911 Nr. 17/149 aan Uw College vragen Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden te mogen vernemen of Uw College bereid is eventueel medewerking te verleenen tot de oprichting van een Zwem inrichting aan den Zuid-Oostelijken oever van het te graven Rijn-Schiekanaal buiten Leiden. De aangeduide plaats is op provinciaal terrein, dat gelegen is tusschen het geprojecteerde Rijn-Schiekanaal en een over blijvend gedeelte van de Roomburger watering, welk terrein door de Provincie als overhoek, dienende tot grondberging, is aangekocht. Een bepaalde bestemming heeft dit terrein niet. Het zou na voltooiing der kanaalwerken als opslagplaats voor de pro vinciale werken gebruikt kunnen worden, maar voor dit doel blijven nog andere gunstig gelegen provinciale terreinen langs het nieuwe kanaal beschikbaar. Naar mijne meening bestaat er geen bezwaar dit terrein ten gebruike aan de gemeente Leiden af te staan, met de uitsluitende bestemming daarop een zweminrichting te vestigen. Ik moet echter stellig ontraden het perceel in eigendom af te staan. De Provincie dient zich voorts ook het recht voor te behouden om een ander gebruik van het terrein dan tot zwemplaats te verbieden. Het door Burgemeester en Wethouders aan hun schrijven toegevoegd schetsontwerp van de zweminrichting geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen lo. Het zwembassin, dat over 93 M. lengte in open gemeen schap met het Rijn-Schiekanaal komt, vereischt over dezen afstand behalve de geprojecteerde afschutting, ook nog een bijzonder remmingwerk ter beveiliging tegen aanvaringen door schepen. 2». Alle boorden van het zwembassin zullen in aansluiting met de kanaalboordvoorziening op zoodanige wijze verdedigd of beschoeid moeten worden, dat bij eventueele opheffing van de zweminrichting de boorden in behoorlijk verdedigden toestand verkeeren. 3o. Als toegangsweg naar de zweminrichting kan dienen de van wege de Provincie te maken verharde rijweg van 6 Meter kruinsbreedte langs den Zuid-Oostelijken kanaaloever vanaf den Hoogen Rijndijk tot de tuinderswoning, bewoond dooi de Gebrs. van Vliet en verder Zuidwaarts een nieuw aan te leggen voetpad met een brugje over het afgesneden deel van de Roomburger watering en loopende langs deze watering tot aan den ingang van de zwemplaats. Alle hiervoren onder 1, 2 en 3 genoemde werken welke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 6