163
voor zijn steeds omvangrijker wordende taak te zijn berekend.
Met vele financieele opofferingen heeft hij zijn zaak voor het
gemeentewerk ingericht, met dat gevolg dat hij ook aan de
strengste eisehen van vlugge en accurate bediening en ge
lijktijdige levering van groote stukken werk zonder bezwaar
heeft voldaan.
Daarbij geniet de gemeente op het vrij matige tarief nog
eene korting van 20 De overige aanbiedingen bij de in
1907 gehouden openbare aanbesteding waren: van een stad
genoot 1272 en van een elders wonenden drukker 25%
beneden het tarief; op deze laatste aanbieding is destijds niet
ingegaan, met het oog op de bezwaren aan de uitvoering
van dergelijk werk dooreen elders gevestigde zaak verbonden.
De thans geldende korting van 20 kan derhalve alleszins
bevredigend worden genoemd; ook heeft de toepassing van
het tarief nimmer tot moeilijkheden met den aannemer
aanleiding gegeven.
Al deze voordeelen prijs te geven voor de onzekere kans,
of een andere aannemer zich op even loffelijke wijze van
zijn taak zal kwijten, achten wij niet raadzaam; te hooge
opvoering van de korting, zoo dikwijls het gevolg van openbare
aanbesteding, is ten opzichte van deze levering bovendien
reeds meermalen gebleken niet in het belang van de gemeente
te zijn.
Wij vinden derhalve om bovenstaande redenen volkomen
vrijheid II te adviseeren de levering van het drukwerk voor
de gemeente, na expiratie van het loopende contract, opnieuw
voor den tijd van 5 jaren op te dragen aan den heer Eduard
IJdo, boekdrukker alhier tegen 20 beneden het thans gel
dende tarief en verder onder de bestaande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Leiden.
Bij het afloopen van het 5-jarig contract, waarbij ik als
boekdrukker mij verbond het drukwerk aan de Gemeente
Leiden te leveren, wend ik mij tot Uw College met het ver
zoek, dat contract voor 5 jaar verlengd te zien.
Bij het aangaan van het contract richtte ik mijne zaak er
geheel op in, om dat contract met de Gemeente stipt na te
komen en ik hoop dat bereikt te hebben. Om dat te bereiken,
waren economische maatregelen noodig, als buitengewone
materiaalaanschaffing en uitbreiding personeel, die óók wel
noodig zouden zijn geweest bij het uitbreiden mijner zaak in
de richting van particulier werk, doch nu waren die maat
regelen gericht op het stadswerk. Willen die maatregelen dus
vruchten dragen voor mijn zaak, wellicht ook voor de Ge
meente, dan ben ik er op aangewezen om te trachten ver
lenging van het contract met de Gemeente te krijgen, waar
voor ik de welwillende medewerking van Uw College inroep.
't Welk doende,
Van Uw College de Dw. Dr.
Eduard IJdo.
No. 278. Leiden, 27 November 1912.
Naar aanleiding van een in het Sectieverslag over de
ontwerp-begrooting voor het jaar 1913 voorkomende mede-
deeling, dat in twee sectiën de wenschelijkheid werd betoogd
om tot uitbreiding van het aantal zwemgelegenheden in deze
gemeente te geraken, welke mededeeling gepaard ging met
de vraag, of ons College misschien zou kunnen zeggen of er,
hetzij van gemeentewege, hetzij op initiatief van particulieren,
plannen bestonden tot het oprichten eener nieuwe zwem
school en zoo ja, in welk stadium die plannen verkeerden,
werd onzerzijds in de Memorie van Antwoord opgemerkt, dat
wij ons reeds geruimen tijd geleden in verbinding stelden
met de Gedeputeerde Staten dezer provincie, teneinde van
hen te vernemen, onder welke voorwaarden de provincie
eventueel bereid zoude zijn terrein aan het nieuwe Rijn-Schie-
kanaal voor het maken van een nieuwe zwemplaats af te
staan. Wij voegden hier toen nog aan toe, dat een paar weken
geleden (d.w.z. een paar weken vóór het vaststellen der
Memorie van Antwoord) Gedeputeerde Staten ons die voor
waarden deden toekomen en dat wij, na de vereischte voor
lichting ontvangen te hebben, deze aangelegenheid nader
onder de oogen zouden zien.
Thans zijn wij met Gedeputeerde Staten in zake den afstand
van terrein op de genoemde plaats tot overeenstemming ge
komen, en kunnen wij dus een voorstel te dezer zake bij U
aanhangig maken.
Alvorens U dit voorstel nader te ontvouwen, zij het ons
tot recht verstand der zaak vergund U even, zij het ook zeer
in het kort, de verschillende verzoeken en voorstellen be
treffende rle oprichting van eene nieuwe zweminrichting, die
in de laatste jaren zijn gedaan en de besluiten, die daarom
trent zijn genomen, in herinnering te brengen.
Wij beginnen met het jaar 1908. In dat jaar werd in Uwe
Vergadering van 26 Maart, overeenkomstig ons voorstel, op
genomen onder rio. 75 der Ingekomen Stukken, afwijzend
beschikt op een verzoek van J. F. la Rivière e. a. om van
gemeentewege tot de oprichting van een tweede gemeente
lijke zweminrichting, speciaal voor betalende bezoekers over
te gaan, doch werd tevens in beginsel besloten, dat aan een
eventueel op te richten vereeniging, aan welke rechtsper
soonlijkheid zou zijn verleend, in de kosten van exploitatie
van een dergelijke door haar op te richten zweminrichting
een jaarlijksche subsidie van gemeentewege van 800 in uit
zicht zou worden gesteld, wanneer de plannen dier inrichting
vooraf door ons College zouden zijn goedgekeurd en onder
de nader door Uwe Vergadering aan de eventueel te verlee-
nen subsidie te verbinden voorwaarde.
Dit in uitzicht stellen van een jaarlijksche subsidie van
800 heeft, zooals U bekend is, niet tot de oprichting eener
2e zwemplaats van particuliere zijde geleid. Wel werd in het
zelfde jaar 1908 (zie Ingek. Stukken No. 288) door de Leidsche
Zwemclub, onder aanbieding van een door haar ontworpen
plan, verzocht de in uitzicht gestelde subsidie te veranderen
in eene garantie van gemeentewege van de rente en aflossing
eener voor de uitvoering van dat plan te sluiten 4 obli
gatielening, doch Uwe Vergadering meende overeenkomstig
het advies der Commissie van Financiën, dat de aanvaarding
van eene dergelijke verplichting voor de gemeente te bezwa
rend zou kunnen worden, weshalve den lOen December 1908
besloten werd afwijzend op het verzoek te beschikken, terwijl
ook op een nader adres, om, bij niet inwilliging van het
eerste verzoek, van gemeentewege over te gaan tot de op
richting' van een nieuwe zwemschool, en de exploitatie dan
desgewenscht aan de Leidsche Zwemclub op te dragen, niet
werd ingegaan.
Ook door particulieren ingediende plannen, o. a. door den
architect D. van Lith alhier, leidden tot geen gunstig resultaat.
Eindelijk kwam nog een verzoek in van het Dagelijksch
Bestuur van den Nederlandschen Zwembond, om maatregelen
te nemen tot oprichting van een bad- en zweminrichting,
hetwelk voor kennisgeving werd aangenomen, doch naar aan
leiding waarvan de Voorzitter in Uwe Vergadering van 30
Juni 1910 mededeelde, dat de zaak van het verkrijgen van
een zwemschool, ook voor betalenden, sinds eenigen tijd in
overweging was.
Uit den geschetsten loop dezer aangelegenheid blijkt o. a.
ten duidelijkste, dat zelfs met een jaarlijksche subsidie van
f 800 de oprichting van een tweede zweminrichting hier ter
stede van particuliere zijde niet is te verwachten
Met dit feit voor oogen, hebben wij oris ernstig afgevraagd,
of nu niet getracht zou moeten worden, om alsnog van ge
meentewege tot de oprichting te geraken. Geenszins ontveins
den wij ons de bezwaren, irr het bijzonder van financieëlen
aard, hieraan voor de gemeente verbonden. Doch daar stond
tegenover, dat wij overtuigd waren, dat het tot stand komen
van eene irieuwe zweminrichting naast de bestaande koste-
looze aart den Heerensingel zeer in het belang onzer gemeente
zoude zijn.
De verwezenlijking van het reeds meermalen geuite denk
beeld, om van de verlegging van het Rijn-Schiekanaal beoosten
Leiden gebruik te maken tot aanleg eener zwemplaats in
eene plaatselijke verbreeding van het kanaal, werd daarom
nader door ons onderzocht. En toen ons nu bleek, dat aan
bet nieuwe kanaal met niet al te groote oilers voor de ge
meente eene alleszins geschikte zweminrichting, en niet te
ver van de bebouwde kom der gemeente gelegen, zou zijn te
maken, indien de provincie door het afstaan van terrein
daartoe wilde medewerken, wendden wij ons, overeenkomstig het
advies der Commissie van Fabricage, bij schrijven van 7 No
vember 1911 tot Gedeputeerde Staten met verzoek van hen
te mogen vernemen, of zij bereid waren eventueel hunne
medewerking te verleenen tot het bevorderen en het tot
standkomen van een zweminrichting op een plek, nabij de
Roomburgerwetering in den Zuid-Oostelijken oever van het
nieuwe kanaal.
In hun hierachter afgedrukt antwoord van 9/17 September
j.l. mochten wij van Gedeputeerde Staten het bericht ont
vangen, dat zij bereid waren, overeenkomstig het in het mede
afgedrukt rapport van den Hoofdingenieur van den Provin
cialen Waterstaat gedaan voorstel, tot de oprichting van eene
zweminrichting aan den Zuid-Oostelijken oever van het te
graven Rijn-Schiekanaal mede te werken. Aan den afstand
van het terrein zouden dan de aan het slot van het rapport
van den Hoofdingenieur aangegeven voorwaarden moeten
worden verbonden.
Met deze voorwaarden konden zoowel de Commissie van
Fabricage, als ons College zich op één enkele uitzondering
na zeer wel vereenigen.
Deze uitzondering betrof het volgende. Blijkens het rapport