166 DONDERDAG 81 OCTOBER 1912. meester en Wethouders democratisch moeten zijn in den geest zooals de heer Sijtsma en de zijnen, omdat men langs dien weg alleen komt tot de meest uitnemende resultaten, dan moet dat toch tegengesproken worden, omdat zij zaken bepleiten, met de werkelijke belangen geheel in strijd. Zoo wat betreft bijv. het ontslag van de gehuwde onderwijzeres, moet toch geconstateerd worden, dat degenen, die vóór het ontslag zijn, de innige overtuiging hebben, dat zij het belang van het openbaar onderwijs het best dienen door niet toe te laten, dat dames die trouwen gaan, in de school blijven. Of dit standpunt nu bij de democratie van den heer Sijtsma onder dak gebracht kan worden, is mij onverschillig. De vraag is alleen: tot welke regeling zijn wij in belang van het open baar onderwijs verplicht. Zooveel mogelijk wil ik de ziens wijze van mijn tegenstander eeren, doch in het genoemde geval is zij in mijn oog onverdedigbaar. M. d. V. Vervolgens zou ik nog een enkele opmerking willen maken over het politieadres. Ik heb het stuk in de «Politiebode" ook even doorgekeken en ik kan mij niet ver eenigen met hetgeen de heer Vergouwen heeft gezegd. Hier is geen vaste regel te stellen. Er kunnen gevallen zijn, dat het wenschelijk is, dat de politieagenten zich het eerst wenden tot den hoogst geplaatsten chef, den Burgemeester. De te vol gen weg houdt nauw verband met de houding van den Burge meester. Ik heb gevallen gekend, dat er groote bezwaren voor de agenten aan waren verbonden, om zich tot den Bur gemeester te wenden. Het is zeer moeilijk voor hen, wanneer de Burgemeester een persoon is, die voor het personeel on genaakbaar is, reeds een zuur gezicht zet, wanneer hij op grooten afstand iemand ziet naderen en verlangt, dat men zich neerlegt, zonder aanmerking of tegenspraak bij de ge stelde voorwaarden en opgelegde plichten. Heeft men evenwel te doen met een voorkomend Burgemeester, zooals wij op het oogenblik het geluk hebben in Leiden te bezitten, dan ver andert het geval wel, en kan er op minlijke wijze worden opgetreden. Er kunnen dus gevallen zijn, waarbij er voor de politie alle reden bestaat om zich direct tot den Raad te wenden, en waarvan hun het recht niet mag worden ontzegd, vooral dan niet, wanneer het gaat om voorziening in werkelijk bestaande behoeften. Intusschen zou ik ieder geval op zich zelf willen beschouwen, en geen te strenge eischen willen stellen. De heer Aalberse. M. de V. Ik kan mij volkomen aan sluiten bij die leden, welke hulde hebben gebracht aan het College van Burgemeester en Wethouders, vooral voor het financieele beheer. Ik doe dat met des te meer vrijmoedig heid, omdat men werkelijk wel kan zeggen, dat in ónze gemeente de zuinigheid, welke men betracht heeft, niet een zoodanige is, dat de wijsheid daardoor bedrogen is geworden. Wanneer men zou hebben gedaan evenals in andere gemeen ten, waar men ook jaren lang zuinig is geweest, doch op zulk een averechtsche wijze, dat de ellendige gevolgen zich daarvan thans steeds meer doen gevoelen en de belastingen daar op een buitensporige wijze zijn gestegen en voorshands nog wel zullen blijven stijgen, dan zou ik moeilijk hulde hebben kunnen brengen aan een op deze wijze betrachte zuinigheid. Ik geloof, dat ten onzent juist het omgekeerde het geval is, dat zelfs bij alle zuinigheid, hier betracht, de groote uitgaven, die in het belang van de gemeente wen schelijk waren, ook zijn gedaan. Waar nu het beleid zoodanig is geweest, dat toch een groote stijging van de belastingen achterwege is kunnen blijven, daar past het, aan een dergelijk zuinig beheer door Burgemeester en Wethouders in den Gemeenteraad hulde te brengen. M. d. V. Ik zou thans gaarne een enkele opmerking willen maken naar aanleiding van hetgeen de heer Sijtsma in het midden heeft gebracht over de gemeentelijke brandassurantie, vooral ook in verband met het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders hebben gegeven op blz. 1 van de Memorie van Antwoord op de betreffende hetzelfde onderwerp gestelde vraag in de secties. Ik wil wel zeggen, dat het mij spijt, dat dit antwoord niet wat krasser is uitgevallen. Ik had gaarne gezien, dat Burgemeester en Wethouders, op gevaar af van voor zeer ondemocratisch te worden uitgemaakt, zich princi pieel tegen een dergelijken eisch hadden verzet. Het komt mij voor, dat het invoeren van een nieuw gemeentelijk bedrijf alleen dan geoorloofd is, wanneer in het bedrijf zelve is ge bleken, dat de noodzakelijkheid daartoe bestaat, dat het in het algemeen belang wenschelijk is, dat zulk een particulier bedrijf door de Overheid tot zich wordt getrokken. Zoo iets mag alleen plaats hebben, als de gemeente-exploitatie, op gronden aan het speciale bedrijf zelf ontleend, werkelijk in het algemeen welzijn van de gemeente noodzakelijk moet worden geacht. Doch dit is hier juist niet het geval. Wan neer men de brandassurantie aanbeveelt als te zijn een zeer geschikt object voor gemeentebedrijf, daar haalt men niet het argument uit het bedrijf zelve. Men zegt niet: de aard van dit bedrijf brengt mee, dat het door de Overheid moet wor den geëxploiteerd. Dat geschiedt wel bij gas en electriciteit, waar men zegt: De fabricatie van gas en electriciteit voert uitteraard tot een monopoliebedrijf. Waar, bij een dergelijk groot bedrijf een richtige exploitatie voor het algemeen wel zijn uitteraard noodzakelijk is, daar is het beter, dat de Overheid zelve de exploitatie van zoo een feitelijk monopolie- bedrijf ter hand neemt. Men voelt, dat hier in den aard zelf van het bedrijf zit het argument, waardoor men komt tot de exploitatie door de gemeente. Dat is bij de brandassurantie niet het geval. Nie mand kan daarin vinden de noodzakelijkheid, dat men deze bedrijfstak niet kan overlaten aan particulier initiatief, maar dat men deze moet overgeven aan de overheid. Men beveelt het alleen aan als een middel om langs indirecten weg wat meer geld in de gemeentekas te krijgen. Dat is een gevaarlijk argument, want als men dat gaat aanvoeren, dan kan men ten slotte elk winstgevend bedrijf aan de particulieren gaan ontnemen en van gemeentewege gaan uitoefenen, op grond, dat er voor de gemeente wat aan te verdienen valt. Dan zou men gaan op zuiver socialistischen weg, wat bij de gemeente exploitatie van monopolie-bedrijven volstrekt niet het geval is. Een van de argumenten, die men pleegt nog aan te voe ren, zooals ook in het voorloopig verslag is gebeurd, is, dat de gemeente toch zorgt voor de brandblussching en dat men daarin vooral ziet een reden voor het in eigen beheer nemen van het brandassurantiebedrijf. Maar ook dat argument is zeer zwak, want de belanghebbenden bij een goede brand blussching zijn schijnbaar de assurantiemaatschappijen, maar de eigenlijke belanghebbenden zijn de eigenaars van de hui zen. Want als men geen behoorlijke brandblussching hier had, dan zouden alle maatschappijen, die hier polissen afsloten, hun premies verhoogen. Dus ook dat argument, het eenige, dat nog een beetje hout schijnt te snijden, is absoluut niet afdoende. En dan moet men niet vergeten dat hier groote beginselkwesties bij ter sprake komen, dat de gemeente, een bedrijf, dat totnutoe particulier is geweest, voortaan aan zich zou trekken en het zou maken tot een bedrijf van de over heid. Ik heb dit eenigszins uitvoering gezegd, omdat het mij spijt, dat Burgemeester en Wethouders zich in deze niet op een principieel, absoluut afwijzend standpunt hebben gesteld. In de tweede plaats wensch ik Burgemeester en Wethou ders dank te zeggen, al is het niet zoo een warmen dank, dat wij eindelijk na drie jaar! de toezegging krijgen, dat de motie, die ik de eer had indertijd in den Raad voor te stellen, betreffende de regeling van de rechtspositie van de gemeenteambtenaren, en die door den Raad werd aange nomen, door Burgemeester en Wethouders zal worden uit gevoerd. De aanhouder wint, en het blijkt thans, dat nu een verordening, in den geest, zooals de Raad die al lang heeft gewenscht, eindelijk in zicht komt. Ten slotte heeft de heer Sijtsma nog het een en ander ge zegd over een Wrethouder voor sociale aangelegenheden. Wat dit punt betreft sta ik geheel aan zijn zijde. Ik voor mij geloof ook, dat bij de voortgaande ontwikkeling van de gemeente, het niet kan uitblijven, dat wij in die richting de gemeente werkzaamheid wat meer moeten concentreeren, opdat ook in de verschillende takken van gemeentedienst, waar min of meer sociale aangelegenheden op den voorgrond treden, meerdere eenheid van opvatting kome. Ik ga verder dan de heer Sijtsma of misschien ook niet verder dan hij, want ik vermoed, dat wij beide hetzelfde wenschen maar dan toch verder dan men uit zijn thans gesproken woorden zou kun nen opmaken. Indien een Wethouder voor sociale aangelegen heden zal worden benoemd, dan geloof ik, dat bovendien op den duur een speciale dienst moet worden ingesteld, terwijl daar voer dan tevens een raadscommissie zal moeten worden benoemd, evenals voor de financieele aangelegenheden, met den Wethouder als Voorzitter. In dien dienst zou zich dan alles kunnen concentreeren, wat op sociaal gebied dient te worden gedaan; de bank van leening, de verzekering tegen de werkloosheid, de arbeidsbeurs, de gemeente-statistiek en dergelijke instellingen zouden uitteraard dan onder die com missie ressorteeren. Bij de behandeling van die verschillende onderwerpen heb ik er o. a. op gewezen, dat ik hoopte, dat de verschillende commissies, die daarvoor zijn ingesteld, lang zamerhand zouden gecombineerd worden, zoodat men op die wijze een commissie voor de sociale aangelegenheden zou kunnen krijgen. Ik meen, dat het een jaar of 8, 9 reeds ge leden is, dat ik deze zaak in den Gemeenteraad ook reeds ter sprake heb ebracht. In dien tijd was het iets nieuws en in ons land hoorde men er toen nog weinig vandoch thans kan men zien, dat in velschillende Gemeenteraden, bijv. te Amsterdam en Rotterdam, wanneer dezelfde onder werpen meer op den voorgrond treden, de behoefte wordt gevoeld, om in die richting te gaan. Ik zou dan ook deze aangelegenheid, een zaak, die zeker niet vandaag of morgen behoeft te worden beslist wel in de overweging van Burge meester en Wethouders willen aanbevelen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 6