DONDERDAG 31
OCTOBER 1912.
165
bijv. bij het voorstel tot ontslag van de gehuwde onderwijze
res, het voorstel van Burgemeester en Wethouders om een
verzoekschrift van de agenten niet in behandeling te nemen,
wat de Raad ook anders wilde en nu zie ik als terugslag
daarop in de sectie ook weer vermeld, dat een van de leden
de opmerking maakte, dat dit in strijd is met de tucht en
de goede orde in het corps, en Burgemeester en Wethouders
beamen dat nu wel niet, maar vinden toch ook, dat het beter
was, dat de politieagenten, voordat zij met een verzoekschrift
kwamen bij den Raad, hun superieuren eerst gingen raad
plegen. Ik zou meenen, dat dat niet noodig is. In vele ge
vallen is dat voor de beambten ook niet goed, want dan zou
den zij misschien nooit tot een petitioneering kunnen komen,
omdat de superieuren zouden kunnen zeggen, dat zij die
verbetering niet noodig achtten, of dat zij er zelf wel voor
zouden zorgen. Als de superieuren hadden gezegd, dat zij het
niet wenschelijk achtten en de agenten hadden het dan toch
gedaan, dan had het m. i. veel meer den schijn van verzet
tegen de hoofden hebben gehad dan nu, en ik meen, dat hier
wel eens gezegd mag worden, dat ieder persoon of vereeniging
die een adres wil inzenden bij den Gemeenteraad, daartoe
volkomen het recht heeft en in dat recht mogen wij onze
ambtenaren niet verkorten.
Wat betreft de toepassing van de Zondagswet, dat misschien
speciaal het werk is van den Burgemeester, ik vind die toe
passing van een verouderde wet veel te eng. Daaruit blijkt
al duidelijk dat er geen vooruitstrevende geest heerscht.
Hoe lang hebben wij nu al de motie van den heer Aal-
berse omtrent de regeling van de rechtspositie van de amb
tenaren. Daar is al dikwijls naar gevraagd en telkens is het
zelfde antwoord gekomen. Men overwoog, men had de zaak
onderhanden. Er zijn na dien tijd al zooveel dingen gebeurd,
dat daaruit toch wel blijkt, dat het streven van Burgemeester
en Wethouders, om deze regeling tot stand te brengen, alles
behalve krachtig is en zij er niets voor voelen.
Op de vraag betreffende de school voor zwakzinnige kinde
ren, is geantwoord, dat daar geen plaats voor is. Als de hee-
ren het wenschen zal ik binnen vier weken een geschikte
plaats kunnen aanwijzen. Dat is al meer dan 10 jaar aan de
orde en nog is er geen school gekomen. Ook hier ontbreekt
de drang die een democratisch bestuur zou voelen bij de voor
bereiding van dergelijke zaken.
School- en volksbaden zijn zaken, die vooral de volkskracht
en daardoor ook de volkswelvaart en het volksgeluk zullen
kunnen bevorderen, doch door het College van Burgemeester
en Wethouders is nooit een stap in die richting gedaan.
M. de V. Ten slotte wensch ik nog het een en ander te
zeggen betreffende de kwestie van een Wethouder, belast met
de voorbereiding voor sociale aangelegenheden. Burgemeester
en Wethouders hebben opgemerkt, dat een dergelijk ambt
nooit is ingesteld, doch ik geloof zeker te weten, dat de heer
Aalberse, toen hij Wethouder was, speciaal met den zorg
voor die aangelegenheden was belast. Ik vond dat een uit
stekenden maatregel; men wist dan, dat deze zaken werden
aangepakt, één man kon daarover ter verantwoording geroepen
worden. Nu zegt men: De sociale aangelegenheden zijn zoo
ruim en zoo breed, ieder Wethouder doet op zijn beurt het
noodige, om die aangelegenheden te behartigen. Dan zeg ik
er op mijn beurt van, dat er dan kans is dat er niet veel van
terecht komt bij een College als we nu hebben, want dan is
het des te gemakkelijker, dat de een het werk op den ander
kan afschuiven. Ik wensch er thans niet meer van te zeggen;
wij hebben nu weer een nieuwen Wethouder, en die kan
misschien meer wind in de zeilen brengen, een beetje harde
wind is zelfs wel goed.
M. de V. Ik wensch er nog bij te voegen, dat wij niet kun
nen begeéren, dat Burgemeester en Wethouders anders zijn
dan zij nu zijn; het College van Burgemeester en W7ethouders
is 's Raads eigen maaksel, op het oogenblik moeten wij dus
roeien met de riemen die wij hebben. Maar ik zou gaarne
wenschen, dat met die riemen het schip van de gemeente met
krachtige slagen werd vooruitgebracht en daartoe wek ik het
College bij deze op.
M. de V. Hiermede wil ik eindigen bij de algemeene be
schouwingen. Straks bij de artikelsgewijze behandeling zou ik
nog gaarne enkele zaken ter sprake willen brengen, waardoor
deze algemeene beschouwingen aan getoetst zullen worden.
De heer Vergouwen, M. de V. Ik zou gaarne een enkel
woord willen zeggen naar aanleiding van hetgeen de heer
Sijtsma heeft gezegd over de plaatselijke belastingen. De heer
Sijtsma heeft het doen voorkomen, ten minste, dat was mijn
indruk, dat die belasting op voorstel van hem met zijn geest
verwanten aldus is aangenomen. Ik wensch evenwel in her
innering terug te roepen, dat het belastingstelsel van thans
is ingevoerd naar aanleiding van een paar adressen, inge
komen van den Volksbond en van «Patrimonium", welke
adressen in handen van de Commissie voor de Financiën zijn
gesteld, welke commissie daar unaniem een advies over heeft
uitgebracht. Burgemeester en Wethouders hebben daarop in
den geest van het advies van de Commissie voor de Finan
ciën een regeling ontworpen, welke de goedkeuring van den
Gemeenteraad heeft ontvangen. Dat is de geheele geschie
denis geweest. Ik heb dit even in het midden willen brengen,
om een indruk weg te nemen, die kon ontstaan door het ge
sprokene door den heer Sijtsma.
M. de V. De heer Sytsma heeft gezegd, dat hij gaarne zou
zien, dat ons belastingsysteem meer progressief werd iirgericht.
Dezelfde kwestie is bij de behandeling van de belastingrege
ling ook onder de oogen gezien; men heeft toen gezegd:
Laten wij, hetgeen wij op het oogenblik kunnen krijgen,
nemen. Laten wij het aan de toekomst overlaten, om te zien,
of er nog wijzigingen in kunnen worden gebracht in den
zelfden geest. Waar deze belastingregeling nog niet lang
werkt, zou het moeilijk gaan, om nu weer met nieuwe plannen
te komen en dus verandering in de verordening te brengen.
Het is beter, deze belastingregeling eenigen tijd te laten
werken. Dan kan men zien, in welken zin een verbetering
aan te brengen zou zijn.
M. de V. Vervolgens zou ik willen spreken over iets, wat
echter niet direct op mijn weg ligt om te beantwoorden, nl.
over hetgeen door den heer Sijtsma daarvan is gezegd. Deze
heeft twijfel geopperd, of er wel een frissche, democratische
geest heerscht bij het College van Burgemeester en Wethou
ders. Wij zien derhalve thans, dat het lid, dat in de sectie
vergadering daarover sprak, de heer Sijtsma was, terwijl
tevens blijkt uit zijn woorden, dat niet alleen over dien
frisschen, democratischen geest, maar ook over verscheidene
andere zaken van vrijzinnig-democratische herkomst de heer
Sijtsma het woord heeft gevoerd. Ik behoef Burgemeester en
Wethouders niet te verdedigen, doch er zijn dooi' den heer
Sijtsma een paar punten naar voren gebracht, die ik met uw
goedvinden, M. d. V., gaarne nader zou willen bezien. Zoo is
door den heer Sijtsma, als blijk van den ontrisschen en on-
democratischen geest bij het College van Burgemeester en
Wethouders, gesproken over het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders inzake het verleenen van ontslag aan een
gehuwde onderwijzeres, waarmede de Gemeenteraad zich niet
heeft kunnen vereenigen. Dat zegt betrekkelijk weinig, want
na afloop van de Raadszitting, wanneer men nog wel eens
zoo met elkander praat, bleek, dat hier het persoonlijk gevoel
meer den doorslag had gegeven bij sommigen, die niet met
Burgemeester en Wethouders hadden kunnen medegaan, dan
wel het principe. Zoo het principe gesteld was, zou de stem
ming anders geloopen hebben, vermoed ik. Hieruit blijkt dus
niet het al of niet democratische uit het voorstel van het
College van Burgemeester en Wethouders.
Een andere kwestie is die van de politieagenten. Men kan
er over oordeelen zooals men wil, het is toch waar, u hebt het
meegedeeld, en het heeft niet nagelaten op velen onzer indruk
te maken, dat wanneer die ambtenaren, die rechtstreeks onder
u ressorteeren, u heelemaal geen kennis geveri van hun voor
nemen om een adres tot den Raad te richten, dat dat niet
anders dan hoogst onaangenaam voor u kan zijn. Ik meen
althans, dat het op hun weg had gelegen, u ervan in kennis
te stellen. Nu kwam er in het blad »De Politiebode", dezer
dagen verschenen, een artikel voor, waaruit het mij duidelijk
is geworden, dat het de bedoeling was, om rechtstreeks pro
paganda te maken onder de Raadsleden tegen den Burge
meester. Als ik het ten minste goed heb begrepen, dan was
dat de bedoeling van dat stuk. Ik vind, dat er wel eens de
aandacht op gevestigd mag worden, dat de Burgemeester toch
blijft in elk geval het hoofd van de politie. In dat stuk gaat
het niet tegen den Burgemeester van Leiden, maar tegen den
Burgemeester in 't algemeen. Daarom mag er wel eens op
gewezen worden, dat dit streven niet de goedkeuring van
allen wegdraagt. Als evenwel Burgemeester en Wethouders
zoggen, dat zij het bedoelde adres voor kennisgeving willen
aannemen, omdat de gewone weg niet is bewandeld en de
beleefdheid niet in acht is genomen, dan is dat nog geen
bewijs, dat er geen democratische geest bij Burgemeester en
Wethouders heerscht. Er is nog verschil van democratie, men
heeft Vrijzinnige Democratie, Christelijke Democratie en Sociaal-
Democratie. Dat begrip democratisch is zoo groot, dat ik best
kan hegrijpen dat Burgemeester en Wethouders geantwoord
hebben, dat die vraag, zoo algemeen gesteld, moeilijk is te
beantwoorden.
De heer Pera. M. d. V. Wat betreft het woord democra
tisch meen ik toch, dat aan dat woord door den heer Sijtsma
een beteekenis wordt gehecht, die niet juist is. Wanneer naar
zijn oordeel alleen langs de door hem verheerlijkte democra
tische lijn de belangen in het algemeen kunnen worden be
hartigd op de meest doelmatige en voortreffelijke wijze, dan
moet daar toch tegenovergesteld worden, dat degenen, die niet
direct democratisch zijn op de wijze, zooals de heer Sijtsma
dat bedoelt, toch met evenveel ernst de zaken behartigen, en
zulks op de vereischte wijze. Als er gezegd wordt, dat Burge-