DONDERDAG 31 OCTOBER 1912. 163 9°. Voorstel van de heeren van Grating, Zwiers en Boter- mans tot verhooging van den post »Marktgelden" der begroo ting dienst 1913, met een bedrag van 5000.en tot ver mindering van den post «Hoofdelijke Omslag" met gelijk bedrag. Zal worden besproken bij punt 12 der agenda. 10°. Verzoek van W. Rijnsburger om restitutie van plaatse lijke directe belasting, dienst 1911. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor adressant niet ontvankelijk te verklaren. Daartoe wordt zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming besloten. 11°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1912. 12°. Verzoek van de Arbeiders Geheelonthouders-vereeniging »de Vriendenkring" om het gebruik van een der lokalen van de school der 3e kl. No. 1. Dit stuk luidt als volgt: Leiden 31 October 1912 Aan de Raad der Gemeente Leiden, Edel Achtbare Heeren Geven met verschuldigste eerbied te kennen, A Beij en J. Dool, respectievelijk Voorzitter en Secretaris der Arbeiders Heel onthoudersvereeniging »De Vriendekring," dimiecilie kiezende ten Huize van de tweede onder getekende Uiterste gracht 145, dat zij Uwe Raad beleeft verzoeken gebruik te mogen maken, van een der lokalen van de School van het Plantsoen op de uren 3 tot 4 uur in de Zondagmiddagen, ten einde de kinderen der Knapen vereeniging, »De Jonge Strijders," te kunne onderwijzen en optekweeken voor Geheel onthouders. Hopende dat Uwen Raad in deze een gunstige beslissing mogen nemen Met Verschuldige eerbied A. Beij Voorzitter J. Dool Secretaris Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. De Voorzitter deelt alsnog mede: 1°. dat tengevolge van de benoeming van den heer Fischer de volgende wijziging is gebracht in de verdeeling der werk zaamheden onder de leden van het Dagelijksch Bestuur: De Burgemeester is belast met het Voorzitterschap van de Commissie voor de Lichtfabrieken; De heer van der Lip is in de plaats van den Burgemeester opgetreden als Voorzitter van de Commissie voor het Oud- Archief en van die voor het Stedelijk Museum »de Lakenhal" De heer Fischer heeft op zich genomen de behandeling dei- zaken betreffende de Fabricage, de Bouwpolitie en het Woning toezicht; 2°. dat op Dinsdag 19 November a. s., des namiddags van 2—4 uur, ten Raadhuize eene verkiezing zal plaats hebben van 5 leden van de Kamer van Koophandel en dat in het stembureau zullen zitting hebben de heeren W. Pera en K. H. Korff, met den Burgemeester of wien hem vervangt. Alle overige raadsleden kunnen als plaatsvervangers optreden van de heeren Pera en Korff. De Voorzitter Dan heb ik nog een mededeeling voorden heer Vergouwen in antwoord op een opmerking, die hij tot Burgemeester en Wethouders gericht heeft, in de zitting van 3 September 1.1., luidende: »er is maar een gebrek op de Leidsche markt, n.l. dat er geen boomen zijn; elke drup pel regen die valt is je deel, en in den zomer staat men te braden midden tusschen het warme vee. Ik zou dus in over weging willen geven om de geheele markt met boomen te beplanten." Naar aanleiding van deze opmerking hebben wij het advies gevraagd van den Algemeenen Markt- en Havenmeester en van de Commissie voor het Marktwezen, en deze laatste schrijft ons het volgende: »dat de beplanting van de geheele markt met boomen on mogelijk is; dat het gedeelte, dat in 1906 bij de markt werd getrokken, reeds op het planten van boomen werd ingericht; doch dat dit op het oude gedeelte niet mogelijk is, omdat de niet door koeien ingenomen ruimte, niet voldoende is om daar nog boomen te plaatsen, waar die ruimte al niet te groot is voor de marktbezoekers, die daar hunne zaken drijven en die gelegenheid moeten hebben het aangevoerd vee behoorlijk te kunnen onderzoeken." Ik vertrouw dat de heer Vergouwen door dit advies vol doende zal zijn ingelicht. De heer Vergouwen. Ik dank u, M. d. V. De Voorzitter. Alvorens nu tot de Agenda over te gaan, zou ik den Raad willen voorstellen een onderwerp te laten voorgaan, dat spoedeischend is en dus terstond moet worden behandeld. Het betreft nl. de uitvoering van een baggerwerk in de haven. Heeft een der heeren bezwaar tegen dadelijke behandeling van deze zaak Zoo niet, dan geef ik daarover het woord aan den heer Fischer. De heer Fischer. M. d. V. Het gaat hier om het uitvoeren van een baggerwerk en wel bewesten de Schrijversbrug, tot den ingang van den haven, in den singel en het stukje water tusschen de Grofsmederij en de verschillende houtloodsen. Langzamerhand is het daar zoo ondiep geworden, dat ver schillende schepen er aan den grond raken. De ondergrond is buitengewoon hard en het gewone baggermateriaal, dat de gemeente ten dienste staat, kan daar moeilijk werken. Nu doet zich een goede gelegenheid voor om de zaak in orde te brengen, omdat op het oogenblik de Provincie aan het baggeren is in den Rijn, beoosten de Schijversbrug. Die baggermachine blijft maar enkele dagen liggen. Het zou er om gaan om het vaarwater te brengen op M. 3.30 beneden A. P. Daarvoor zou moeten worden opgeruimd 800 kub. M. grond en de Maatschappij die daar aan het baggeren is, is genegen dat te doen tegen denzelfden prijs, als zij het doet voor de provincie, dat is tegen 1.50 per kub. M. Het werk zou dus totaal kosten 1200 Die baggermachine vertrekt in de volgende week, zoodat de zaak wel spoedeischend is. Het is niet mogelijk, om dit werk met behulp van eigen middelen uit te voeren, terwijl een aanbesteding daarvoor te houden, te duur zou uitkomen. In ieder geval zou dit aanzienlijk meer bedragen dan de 1200, die men daarvoor thans zal moeten uitgeven. M. d. V. De vraag is nu, of de Raad genegen zou zijn, die 1200 voor de uitvoering van dit werk toe te staan. De Voorzitter. De betaling zou dan kunnen geschieden, doordat dit bedrag van den post voor «Onvoorziene Uitgaven" werd overgeschreven naar den post«Kosten van haven-, kaaimuur- en andere waterwerken." De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik verneem thans uit de toelichting van den Wethouder van Fabricage, dat 800 M3 grond zou moeten worden gebaggerd tegen ƒ1.50 per M3. Ik zou wel willen weten, door welke bizondere omstandig heden die prijs zoo hoog is, want inderdaad is de prijs van ƒ1.50 per M3 zeer hoog. Als het een baggerwerk betreft, dat door een baggermachine kan worden uitgevoerd, en de grond vrij gemakkelijk is te verwerken, dan kost dit gewoonlijk niet meer dan 50 of 60 ct. per M3. Ik zou dan ook werkelijk wel inlichtingen van den Wethouder Fischer willen ontvangen, door welke bizondere omstandigheden kon worden verklaard, dat die hooge prijs aannemelijk is. De heer Fischer. M. d. V. Ik kan den heer Hoogenboom zeer kort beantwoorden. Er is naar den toestand van het vaarwater aldaar een onderzoek ingesteld en daarbij is het gebleken, dat de grond in dat smalle gedeelte juist bizonder hard is en moeilijk te verwerken, zoodat men met het gewone baggermateriaal van de gemeente daar onmogelijk iets zou kunnen uitvoeren. Inderdaad is de prijs veel hooger dan ge woonlijk. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik begrijp heel goed, dat men het werk met het gewone handbaggermateriaal van de gemeente niet gedaan zou kunnen krijgen en dat het werk hier door een stoombaggermachine zal moeten worden ver richt. Het blijft mij evenwel voorkomen, dat de prijs van ƒ1.50 bijzonder hoog is te noemen. Als het daar zoo'n harde bodem is, dan zou ik wel willen vragen: Hoe is die verori- dieping daar ontstaan? of is het daar altijd zoo ondiep ge weest? Door een geleidelijke aanzetting van den bodem kan niet een zoo harde bodem worden verkregen. Als die bodem dan zoo hard is, dan komt het mij voor, dat het de oorspron kelijke bodem is, tenzij men daar in den loop der tijden puin of andere zaken in het water heeft geworpen. Natuurlijk is het dan moeilijk om dit te verwerken; als het evenwel de oorspronkelijke bodem is, dan lijkt mij die prijs bizonder hoog. Ik kan mij ook bezwaarlijk voorstellen, dat de provincie een groot baggerwerk zou aanbesteden van ƒ1.50 per M3. De heer Fischer. M. d. V. De prijs, die de provincie geeft, staat vast; die betaalt dit werk thans met f'1.50 per M3. Dat staat als een paal boven water. Wat nu betreft hetgeen is gezegd over de hardheid van den grond door den heer Hoogenboom, het is zeker, dat die toestand daar langzamer hand is ontstaan. De oorzaak zal wel zijn, dat, waar het hier juist het smalle gedeelte is, het een of ander van de Grof smederij daarin is verdwenen. De heer Hoogenboom. M. de V. Als er bizondere omstan digheden zijn, die het werk moeilijker maken wat ik op het oog niet verder beoordeelen kan dan maak ik verder geen bedenkingen tegen het voorstel, om het werk te gunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 3