DONDERDAG 31 OCTOBER 1912. 187 doel hebben en dus bevoegd zijn vertegenwoordigers in den Armenraad aan te wijzen, hun gevoelen daaromtrent kenbaar te maken. Daarna zullen Burgemeester en Wethouders zich wenden tot de Koningin met het verzoek, om een Armen raad te willen instellen. De heer Briët stelt het voor, alsof wij in Leiden vreeselijk achterlijk zijn op dit punt. Heeft men evenwel al elders een Armenraad ingesteld? Ik heb het nergens kunnen lezen; wel, dat in dien geest verzoeken uit eenige plaatsen zijn gedaan, doch die zijn allen uitge gaan van particuliere besturen. Ik heb niets anders kun nen bemerken, dan dat elders door particuliere lichamen of kerkelijke instellingen eenige moeite dienaangaande is gedaan. Ik verwijt het die lichamen te Leiden niet, dat zij daartoe geen pogingen in het werk hebben gesteld, doch men mag dan ook niet aan Burgemeester en Wethouders verwijten, dat de Armenraad nog niet is ingesteld. Misschien is de bedoe ling van Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord minder sterk uitgekomen; wij krijgen echter zulk een korten tijd om te antwoorden, dat wij werkelijk niet alles woord voor woord kunnen overwegen. Dan zoudemwii wel een maand noodig hebben. De heer Briët kan echter verzekerd zijn, dat het College gaarne bereid is, om zijn medewerking tot het instellen van een Armenraad te verleenen. Wanneer de drukte van de begrooting wat atgeloopen is, zullen wij een onderzoek instellen en ernstig overwegen, of hier een Armen raad moet worden gevestigd. Wat betreft het niet-verleenen van steun door Burgemees ter en Wethouders aan armen, die elders werden afgewezen, daaromtrent is de heer Briët wel wat ondankbaar. Ik weet niet, welk geval hij bedoelt; zonder twijfel kan het zijn geschied, zooals hij het meedeelt; want ieder kan wel eens een vergissing begaan. De heer Briët noemt echter een paar gevallen op zon der namen te noemen, zoodat ik die in het geheel niet kan beoordeelen. Ik heb nooit geweten, wanneer werkelijk een aanvrage was gedaan, dat Burgemeester en Wethouders heb ben geweigerd tot het verleenen van hun medewerking in zaken van armenverzorging. Het kan zijn, dat het niet in den smaak valt, dat het niet spoediger gebeurt, maar wij moeten de gevallen toch ook onderzoeken. Als u in de kamer van den Burgemeester komt, dan is hij altijd bereid, zijn mede werking te verleenen, want ik stel veel belang in armenzorg en ben er een groot voorstander van. Natuurlijk kan er wel eens iets plaats hebben, waarbij wij ons hebben vergist, doch de particutiere armenverzorging is ook niet altijd goed. U zult ons College werkelijk altijd bereid vinden, om zijn mede werking in dezen te verleenen. Wat nu betreft die gevallen, die de heer Briët heeft op genoemd, het kan zijn, dat die hebben plaats gehad. Misschien komt mij ook wel eens een geval ter oore, maar daaruit mag men toch niet concludeeren, dat Burgemeester en Wethou ders hun medewerking niet willen verleenen. Hoe het vroeger is gegaan weet ik niet, maar in dezen tijd zijn wij er niet voor, om op deze zaak te beknibbelen en doen wij het werk zoo goed mogelijk. Het is heel moeilijk, om alles aan het Gemeentebestuur op te dragen. Wij hebben de gevallen twee maal per week te beoordeelen en ik meen dus, dat de heer Briët wel een beetje onbillijk is geweest. Natuurlijk zijn er fouten, maar wij zullen die zoo goed mogelijk trachten in orde te maken. Wat betreft de reorganisatie van de burgerlijke armenzorg, als ik het wel heb, is de Armenwet den eersten September van dit jaar pas ingevoerd. Men kan dus niet zeggen, dat tijden lang aan de voorschriften daarvan niet is voldaan. Burgemeester en Wethouders zullen de zaak ter harte nemen; het doet mij genoegen dat de heer Briët daarover gesproken heeft, want het College van Burgemeester en Wethouders is zeker genegen, zijn medewerking te verleenen, opdat de armen verzorging hier ter stede zoo goed mogelijk worde ingericht. Ik wil thans hierop niet verder doorgaan, want het is een zeer moeilijke kwestie, of het gewenscht is, hier een Burgerlijk Armbestuur te vestigen, ja dan neen. Daarover zou lang ge debatteerd kunen worden, doch daartoe is het nu niet de gele genheid. Zonder twijfel vervullen Burgemeester en Wethouders zoo goed mogelijk hun taak, doch dat ook zij wel eens kun nen falen, dat spreekt van zelf. De heer Briët. M. d. V. Ik dank Burgemeester en Wet houders zeer voor die toezegging. Het zal mij verheugen, als hier een Armenraad tot stand komt, maar ik blijf eenige be zwaren tegen de armenzorg handhaven. Een ander heeft de vraag gesteld, of de bode-concierge wel berekend is voor de uiterst belangrijke taak, die hem is opgelegd. Die twijfel is ook bij mij wel eens gerezen, vooral nu op den duur zulke hooge eischen worden gesteld aan armenzorg. Ik ontken geen oogenblik de ijver en toewijding van dien bode-concierge, maar of bij op den duur wel berekend zal zijn voor de taak, die hem door Burgemeester is opgedragen, dat betwijfel ik. Er zal heel wat meer gedaan moeten worden en daarom kwam het mij eenigszins vreemd voor, dat Burgemeester en Wet houders hebben gezegd: »Zij achten hem ten volle berekend voor de hem opgedragen taak." Daarin ligt voor mij het bewijs, dat Burgemeester en Wethouders niet hebben inge zien, wat op den duur van hem zal worden geëischt. De Voorzitter. De heer Briët spreekt van de toekomst, maar daar kunnen wij toch nu nog niet in voorzien. Ik kan het getuigenis aanhalen van den heer Bots, die zeer veel aan het armwezen doet, op wiens oordeel wij veel zijn afgegaan, die door zijn connecties met het Katholiek- Parochiaal Armbestuur veel met armenzorg in aanraking is gekomen en die ten volle kan onderschrijven hetgeen wij hebben gezegd. Of dat in de toekomst zoo zal blijven, als de armenzorg is uitgebreid, dat zal de tijd moeten leeren, maar dat kunnen wij toch niet bij voorbaat regelen. Wij gaan pas het personeel uitbreiden als de zaak wordt uitgebreid. Wij danken u intusschen voor uw behartenswaardige wenken en u kunt er op rekenen, dat Burgemeester en Wethouders zeer zeker geneigd zijn, de instelling van een Armenraad te be vorderen. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik ben het geheel eens met den heer Briët en ik ben ook wel bevredigd door het ant woord, dat u hebt gegeven, maar ik wil toch even van de gelegenheid gebruik maken, daar de man niet in de kamer is, om te zeggen, dat mijn ondervinding met den bode-concierge van dien aard is, wat betreft armenzaken, dat ik hulde moet brengen aan den takt, waarmee hij zijn taak behartigt en uitvoert. De heer Pera. M. d. V. Ik wil met een enkel woord mijn instemming betuigen met hetgeen door den heer Mulder is gezegd. Ik had mij voorgenomen eventjes uit te spreken dat ik mij geheel kan vereenigen met wat in dat opzicht door Burge meester en Wethouders was geantwoord. Het heeft bij ver schillende gevallen mijn aandacht getrokken, dat bode-concierge met groote nauwkeurigheid de zaken behandelde en men moet verbaasd staan over de kolossale kennis, die hij van alle bijzonderheden in Leidea heeft, zoodat het werk hem best is toevertrouwd. Een woord van hulde voor het werk, dat hij in dat opzicht voor de gemeente heeft verricht, mag dus niet onthouden worden. De heer Briët. M. d. V. Mag ik even zeggen, dat ik, door hetgeen ik gezegd heb, niet bedoeld heb, om twijfel te opperen in de nauwgezetheid, waarmede de bode-concierge zijn taak vervult? Ik heb gemeend, dat het op den duur waarschijnlijk wenschelijk zou zijn, om de wijze van armenzorg, zooals die door Burgemeester en Wethouders wordt uitgeoefend, op een andere wijze in te richten. De Voorzitter. Wanneer in de toekomst verandering of uitbreiding zal noodig blijken, dan zal die ook plaats vinden. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 181 zonder hoof delijke stemming aangenomen. De volgnrs. 182 tot en met 185 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over volgn. 186, luidende: Onderstand aan behoeftigenf7100. De heer van der Pot. M. d. V. Zou ik bij dit artikel mogen vragen, of de toelichting, die cfaarop gegeven is, volgende jaren niet eenigszins anders zou kunnen luiden. In de Memorie van Antwoord op het Algemeen Verslag lees ik, dat Burgemeester en Wethouders gewoonlijk in de begrooting de specificatie dezer uitgaven niet nader toelichten. Zij merken daarbij op, dat onder het hoofd «Passanten'' tot dusverre zijn gebracht de uitgaven voor huishuur aan gezinnen, waarvan de kostwinner tijdelijk buiten staat is de huishuur op te brengen. Ik zou even willen aanvoer, n, dat een minder volledige specificatie nog iets anders is dan een onjuiste toelichting. De toelichting, zooals zij thans luidt, is m.i. bepaald onjuist. Die ƒ2800, moet men niet brengen onder het hoofd «Passanten," want zij geschiedeh voor een doel, dat met Passanten niets te maken heeft. Het komt mij daarom wenschelijk voor, dat bij dezen begrootingspost voortaan een andere toelichting wordt gegeven waaruit blijkt, waarvoor dit bedrag in werkelijkheid zal dienen. De Voorzitter. Er is geen bezwaar tegen de Secretaris zal het even noteeren om dien post van ƒ3400.— in't vervolg te splitsen. Voor uitgaven voor huishuur aan gezinnen kan dan 2800.— berekend worden voor bureau-onkosten kan dan 150.uitgetrokken worden, terwijl het overige uit kleine posten bestaat. Wat de andere opmerking betreft, men heeft dezen post van oudsher „Passanten" genoemd, doch ieder weet, dat het huishuren zijn. In ieder geval, de Secretaris zal het noteeren dat kan dan voortaan anders geregeld worden. De beraadslaging wordt gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 27