186 DONDERDAG 31 OCTOBER 1912. stellen, dat van het geldend tarief zal worden geheven. Als men de aanplakbiljetten ziet, dan zal men zien, dat er geen geldend tarief is. Dat is wisselend. Het opvoedende van het tooneel zie ik echter niet inik beschouw het tooneel als een vermaak, maar vele menschen zullen wellicht den heer Sijtsma gelijk geven. Die verschillende opinies zal de Schouw burgcommissie wel vernemen en dan is het toch beter, dat het subsidie wordt toegestaan zonder restricties. Dan kan de Commissie zelf beoordeelen, hoe zij het subsidie zal aanwenden. Zij heeft de opinie van den Raad nu gehoord en als de Com missie daarmede, naar het oordeel van de heeren niet vol doende rekening houdt, dan kunnen die heeren het volgend jaar tegenstemmen. De andere eisch, dat er een Commissaris vanwege den Ge meenteraad in de Schouwburgcommissie moet zitten, acht ik verkeerd. De Gemeenteraad moet er officieel als zoodanig niets mee te maken hebben. Dan is de Gemeenteraad veel vrijer en dan kan zij desnoods dit jaar het subsidie aannemen en het volgend jaar verwerpen. Men moet onafhankelijk tegen over elkaar staan en daarom lijkt het mij gewenscht, als de heeren besluiten mochten het subsidie toe te staan, dit te doen zonder restricties. Ik geloof, dat de heer Sijtsma zijn doel dan evengoed zal bereiken en mocht dat niet het geval zijn, dan kan hij het volgend jaar tegenstemmen of wel dan nog restricties voorstellen. Thans zal ik het amendement van den heer Sijtsma in stemming brengen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik vrees, dat mijn amendement niet veel stemmen zal krijgen. Ik had vooraf geen overleg gepleegd, maar ik had gedacht van mijn vrienden steun te vinden en dat ik tegenstanders der subsidie voor deze con cessie zou winnen. Waar dit niet het geval blijkt en u terecht hebt meegedeeld, dat wij het volgend jaar opnieuw over deze zaak een debat zullen kunnen voeren, zal ik thans mijn amendement intrekken en overwegen, of ik zoo mogelijk het volgend jaar een dergelijk voorstel zal moeten doen, indien het bestuur reeds niet grootendeels aan mijn wenschen te gemoet komt. De Voorzitter. Nu het amendement van den heer Sijtsma is ingetrokken, breng ik thans punt a van volgn. 173 in stemming. Punt a van volgn. 173, in stemming gebracht, wordt aan genomen met 18 tegen 10 stemmen Voor stemmen de heeren de Boer, van der Eist, Korff, Carpentier Alting, Hoogenboom, Fischer, Heeres, van der Lip, Fokker, Botermans, Reimeringer, Roem, Zwiers, van der Pot, Kruimel, van Gruting, van Hamel en Sijtsma. Tegen stemmen de heeren Bosch, P. J Mulder, Driesseri, A. Mulder, Corts, Aalberse, Briët, van Tol, Pera en Timp. De heer van der Elst. M. d. V. Ik zou naar aanleiding van volgn. 1736 een enkele vraag willen doen. Zou het niet mogelijk zijn, dat voor de 4000,die wij elk jaar uitgeven, het muziekcorps tevens winterconcerten geeft in de Stadsgehoor zaal? Zou de mogelijkheid niet kunnen bestaan, dat uit dit corps een strijkorkest wordt gevormd, zoodat men muziek zou kunnen hooren, die in een zaal wat minder luidruchtig klinkt? Het zijn slechts vragen, die ik stel, want ik ben niet op de hoogte van de samenstelling van het corps. Zeer zeker zouden wij wel wat meer kunnen genieten van de ƒ4000,die wordt gegeven, dan thans het geval is, want de concerten blijven slechts beperkt tot een aantal van 29 in den zomer. Ik zou dus gaarne willen vernemen, of dit mogelijk zou zijn. De heer van Hamel. M. d. V. Ik kan daar moeilijk een antwoord op geven. Het denkbeeld van den heer van der Eist lacht mij wel toe en ik wil het gaarne in overweging nemen. Wat nu het geven van meerdere concerten in de Stadsge hoorzaal betreft, wanneer men daartoe zou overgaan dan komt er nog de meerdere huur voor de zaal bij. Men heeft nu billijke voorwaarden gesteld aan de vereeniging. Ik zal het evenwel gaarne ter sprake brengen in de bestuursvergadering. Het is maar de vraag, of het geld er wel voor aanwezig is. Dan heeft de heer van der Eist nog een vraag gedaan, die ik niet goed heb begrepen. De heer van der Elst. Ik vroeg, of het mogelijk is, dat uit het muziekcorps een strijkorkest werd gevormd. De heer van Hamel. Ik vrees, dat dit op groote bezwaren zal stuiten; schijnt het blazen niet zoo moeilijk te zijn, het strijken is buitengewoon moeilijk. Ik geloof ten minste niet, dat de heer van der Elst veel genoegen zou hebben, als hij eens een strijkavondje bijwoonde. Men moet niet vergeten dat het dilettanten zijn en daarvan kan men niet verwachten, dat zij een harmonisch geheel zullen vormen. Ik weet niet, of dit wel een amusement zou kunnen heeten. De heer van der Elst. Ik dank den heer van Hamel »wel voor zijn woorden. De beraadslaging wordt gesloten. Volgn. 1736, alsook het volgn. in zijn geheel worden hierna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 174, volgn. 175 verhoogd met f 150.alsmede de volgnrs. 176 tot en met 180 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 181, luidende: vBelooning van doc toren, heelmeestersvroedmeesters, vroedvrouwen, enz. f7400. De heer Briët. M. d. V. Aan het College van Burgemeester en Wethouders is in de afdeelingen de vraag gesteld»Hoe denken Burgemeester en Wethouders over het instellen van een Armenraad hier ter stede?" Ik moet eerlijk bekennen, dat het antwoord van Burgemeester en Wethouders mij wel wat heeft teleurgesteld Het is algemeen bekend, dat de nieuwe Armenwet, bij welker behandeling men heeft aangedrongen op een betere organisatie van het armwezen en op meerdere samenwerking tusschen de verschillende instellingen onderling, die samenwerking ook zeer aanmoedigt. Ik had verwacht, dat Burgemeester en Wethouders zouden hebben geantwoord, dat zij het instellen van zoo een Armenraad zeer wenschelijk achtten en dat zij positie! hadden gezegd: Wij zullen op alle mogelijke wijzen medewerken tot het in het leven roepen van zoo een instelling." Wat hebben zij evenwel geantwoord Dat zij zullen raadplegen de andere instellingen van weldadigheid. Uit het feit, dat ik niet een antwoord heb gekregen zooals ik dat wenschte, maak ik op, dat Burgemeester en Wethouders niet zoozeer inzien het groote gemis van een Armenraad te Leiden en geen voldoende inzicht hebben, dat de armenver zorging te Leiden slecht is ingericht, dat de verschillende instellingen onafhankelijk van elkander werken en tusschen hen niet de minste samenwerking bestaat. Uit dat feit heb ik geconcludeerd, dat Burgemeester en Wethouders van Leiden zich betrekkelijk weinig met de armen zorg inlaten, een conclusie die nog gesteund wordt door de ervaring, die ik in vele gevallen heb opgedaan waarin ik mij gewend heb tot Burgemeester en Wethouders. Naar ik meen is de armenzorg van gemeentewege hier bijzonder slecht inge richt. Ik wensch op enkele feiten te wijzen, die zich den laatsten tijd hebben voorgedaan. Ik stel op den voorgrond, dat kerkelijke instellingen volkomen het recht hebben om voor waarden te verbinden aan den steun, door hen verstrekt, maar het is voorgekomen, dat iemand, die zich niet kan onder werpen aan de voorwaarden, die door de kerkelijke armen zorg werden gesteld, zich heeft gewend tot Burgemeester en Wethouders, dat hij daar is afgewezen, waarna hij zich heeft gewend tot enkele kleinere instellingen, die maar weinig steun kunnen verleenen, ook deze hebben geweigerd en dat hij ten slotte, door armoede gedreven, een diefstal heeft gepleegd, waarvoor hij enkele maanden gevangenisstraf zal moeten ondergaan. Ook is het voorgekomen, dat iemand, die tot geen enkele gezindte behoorde en die dus nergens kon aankloppen, de eerste tijden niet behoorlijk door Burgemeester en Wet houders is ondersteund geworden. Iets dergelijks mag niet voorkomen. Het moest in Leiden niet kunnen voorkomen, dat door gebrek aan organisatie van de armenzorg en gebrek aan voldoende regeling, menschen honger lijden. Dat is een groote leemte in een stad als Leiden en daarvoor is ook een reorganisatie van de burgerlijke armenzorg noodig. Wij moeten trachten in Leiden de armenzorg behoorlijk te regelen en trachten op de hoogte te komen van onzen tijd en van de eischen, die gesteld worden door de nieuwe Armenwet, Nu zou ik willen vragen, of Burgemeester en Wethouders al maatregelen genomen hebben om te voldoen aan de eischen. die de nieuwe Armenwet hen stelt. Wanneer een arme zich wendt tot een instelling van weldadigheid en die wil weten, of die arme ook van een andere instelling onder steuning geniet, dan zijn Burgemeester en Wethouders ver plicht daarna te informeeren, zich bovendien te wenden tot den patroon, om te vernemen welk loon zoo iemand ontvangt. Ik heb nog niet gehoord, dat Burgemeester en Wethouders aan een dergelijke regeling hebben gedacht, of dat die is voorbereid, terwijl de Armenwet al eenige maanden in wer king is. Ik zou Burgemeester en Wethouders dus wel in overwe ging willen geven, om te zorgen, dat behoorlijk uitvoering kan worden gegeven aan de artikelen 12 en 54 van de nieuwe Armenwet. Ik spreek den wensch uit, dat door Burge meester en Wethouders op de meest krachtige wijze zal worden medegewerkt tot het tot stand komen van een Armen raad te Leiden. De Voorzitter. U hebt een verkeerde conclusie getrokken uit het antwoord van het College van Burgemeester en Wet houders. Zij zelf zijn genegen, om de instelling van een Armenraad te bevorderen en daarom zal worden begonnen met te vragen aan andere instellingen van weldadigheid, welke hier ter stede armenverzorging buiten gestichten ten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 26