DONDERDAG 31
OCTOBER 1912.
185
sidie aan bepaalde voorwaarden te verbinden, bijv. de voor
waarde, dat op vijf avonden werkelijk goede stukken zullen
worden gegeven tegen een verlaagden toegangsprijs. Dat komt
natuurlijk eenigszins in de richting van die, welke ik op dit
gebied voorsta. Wanneer het voorstel van den heer Sijtsma
was, om alleen voor die bepaalde voorstellingen subsidie te
geven, dan zou ik mijn stem daaraan kunnen geven, doch
het is hier een subsidie, dat ook in zijn gedachtengang aan
den Schouwburg wordt gegeven alleen met die bepaalde voor
waarde daaraan toegevoegd. Daarom geloof ik, dat degenen,
die bezwaar hebben tegen dezen post van de begrooting, toch,
al wordt het amendement van den heer Sijtsma aangenomen,
per slot van rekening voor dezen post niet kunnen stemmen.
Voor alle zekerheid zou ik den heer Sijtsma willen vragen,
hoe hij zich de practijk van zijn voorstel indenkt. Hij zeide,
dat er vijf goede voorstellingen moeten worden gegeven. Wie
zal dat nu beoordeelen? Moet dit zijn ter beoordeeling van
Burgemeester en Wethouders, dus zóó, dat vooraf zal moeten
worden medegedeeld, wat zal worden gespeeld, of zal het
omgekeerd zoo moeten zijn, dat Burgemeester en Wethouders
bepalen, wat er gespeeld zal worden, hetgeen natuurlijk niet
hetzelfde is.
M. de Y. Ik geloof, dat met dit enkele korte woord vol
komen duidelijk is weergegeven het principieel standpunt,
dat in deze zaak door ons wordt ingenomen. Zooals het voor
stel van Burgemeester en Wethouders thans luidt, zullen wij
onze stem daaraan niet kunnen geven.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou nog wel gaarne een enkel
woord willen zeggen. Toen ik na afloop van de middagzitting
hier vandaan ging, werd mij toegevoegd, dat ik een van de
geachte medeleden van den Gemeenteraad voor den avond wat
moest temperen in zijn lust tot spreken. Dat was dan de heer
Fokker en het leek wel, of ik den heer Fokker in mijn macht
had. Het blijkt evenwel, dat de heer Fokker eigenlijk de vader
over mijnheer Sijtsma vil spelen, want hij zeide: »0, je bent
heelemaal mis geweest en je moet je amendement dan ook
maar weer intrekken." Ik ben gewend, om zelfstandig te han
delen en ik wil wel zeggen, dat de pressie, die de heer Fokker
op mij wil uitoefenen, mij geheel en al koud laat. Ik blijf
mijn eigen opvatting houden tot zoolang ik overtuigd word
niet goed te hebben gezien.
Nu is mijn opvatting, dat ik door mijn amendement de
Schouwburg en de subsidie niet in gevaar behoef te brengen.
Wanneer het Schouwburgbestuur meent, dat zij de Schouwburg
niet in stand kan houden buiten die ƒ1500.dan zal zij met
genoegen accepteeren, dat een lid van den Raad zitting neemt
als gedelegeerd commissaris. Dat is een voorwaarde, die wij
bij véle subsidies stellen, bij Mathesis, bij Kennis is Macht e. a.
Waarom zou dat ook hier niet kunnen? En wat kwaad steekt
er voor het Schouwburgbestuur in?
In de tweede plaats, wanneer men 5 volksvoorstellingen
geeft tegen 2/3 van het tarief, dan zal men misschien evenveel
geld ontvangen, als men anders krijgt, wanneer de Schouw
burg niet zoo vol is. Als het Schouwburgbestuur zegt, dat het
die voorwaarde niet wil accepteeren, dan geloof ik, dat het
niet zooveel liefde koestert voor den Schouwburg, als het wil
doen voorkomen, of dat het die subsidie feitelijk niet noodig heeft.
Op de vraag van den heer Aalberse wil ik antwoorden, dat
het lid van den Raad, dat er eventueel in zitting zou nemen,
zijn invloed zal kunnen uitoefenen op de stukken, die opge
voerd zullen worden. Wij mogen trouwens van het Schouw
burgbestuur ook wel veronderstellen, dat het zal waken, dat
het volk nu maar geen »schuine" stukken krijgt te zien. Wij
kunnen dus wel vertrouwen, dat de opgevoerde stukken goed
zullen zijn en dan hebben wij door onze ƒ1500.bereikt,
dat het volk goede kunst krijgt te hooren, die het anders niet
kan betalen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal stemmen voor het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik heb over het
subsidie aan den Schouwburg vroeger nog al eens in den Raad
gesproken en ik heb toen steeds het standpunt ingenomen,
dat de Raad gehouden was, gedurende de 15 jaar waarvoor
het subsidie was toegekend, deze te blijven verleenen. De eerste
keer, dat ik de eer had er over te spreken, heb ik echter te
kennen gegeven dat ik in het algemeen niet voor zulk een
subsidie was en men zou daaruit kunnen distilleeren, dat ik,
nu die 15 jaar om zijn, tot de tegenstanders zal behooren.
Ik ben echter op dat punt van opinie veranderd en wel dooi
de besprekingen die in ons college daarover zijn gehouden.
Dat mag de heer Pera noemen: Zijn draai nemen! ik heb
daar vrede mee; ik ben tot de conclusie gekomen, dat het
standpunt, dat Burgemeester en Wethouders innemen, het
juiste standpunt is. Naar mijn meening moet men deze vraag
stellen, of het in het belang is van een stad als Leiden, dat
er een goede Schouwburg blijft of niet en ik vind, dat men
alleen dan mag stemmen tegen het subsidie, als men van
meening is, dat het een zegen zou zijn voor de stad Leiden als
de Schouwburg verdween. Als men er niet zoo over denkt
dan mag men er niet toe medewerken, door het subsidie af te
stemmen, den Schouwburg te vermoorden. Nu geloof ik, dat
wij het in zooverre wel eens zullen zijn, dat het voor Leiden
een groot verlies zou zijn, wanneer de Schouwburg opgeheven
werd. Bij verschillende congressen en feestelijkheden wordt
de Schouwburg gebruikt en wat zou men van Leiden zeggen,
als er geen schouwburg meer was? Men tracht op allerlei
manieren de menschen naar Leiden te trekken, maar op die
manier zou men dat zeker niet bevorderen. Ik acht mij ver
plicht het gemeentebelang te dienen en naar mijn meening
is het gemeentebelang er mee gediend, wanneer de Schouw
burg in zijn tegenwoordigen vorm blijft en als men dan ziet
uit de cijfers, dat de Schouwburg niet kan bestaan zonder
het gemeentelijk subsidie dan moet men m.i., in het belang
van de gemeente, stemmen voor dit subsidie. Hiermede heb
ik in het kort mijn stem gemotiveerd.
De Voorzitter. Ik zou willen vragen, of de heeren zich
met het oog op den tijd het is nu kwart over negen
een beetje zouden willen bekorten in de debatten.
De heer Fokker. De heer Sijtsma heeft mij in het debat
gehaald en ik zou graag wat willen zeggen.
De Voorzitter. Zoudt u dat niet huiselijk kunnen afdoen?
Zoudt u gelooven, dat wij er allen werkelijk zooveel belang
in stellen wat U persoonlijk tot den heer Sijtsma hebt te
zeggen? Laten wij nu toch deze zaak tot een einde brengen.
Van alle kanten is zij beschouwd en ik zou ten slotte alleen
nog willen zeggen, dat ik op het volgende standpunt sta. Ik
weet niet, of de heeren kennen het inschrift, dat Victor Hugo in
de Notre Dame de Paris vond. Daar stond „avayxrj". En ik zou
thans dit zelfde kunnen zeggen. Het laat zich volkomen begrij
pen, dat er in een stad van 60000 inwoners menschen zijn, die
nooit naar een Schouwburg willen gaan. Ik wensch echter
op te merken, dat er ook anderen zijn, die het bezoeken van
een Schouwburg op zich zelf niet verkeerd achten. Wanneer
ik nu ga verklaren, dat ik het noodzakelijk acht, dat een stad
als Leiden een Schouwburg bezit, dan wil ik er dadelijk bij
voegen, dat wij daarom blij mogen zijn, dat de Commissie, die
den Schouwburg exploiteert, hier is samengesteld uit honorable
menschen, personen, die op een hoog peil staan. Men kan
gerust verklaren, dat de exploitatie van den Schouwburg in
handen is van een Commissie van achtenswaardige personen, die
zeker nooit de bedoeling zullen hebben, om onzedelijke en voor
een deel der bevolking grievende stukken op te voeren. Dit is
hetgeen ik wil vooropstellen, nu het volgens mij noodzakelijk
is, dat de Schouwburg hier blijft. Wanneer dit subsidie niet zal
worden toegekend, dan zal de Schouwburg misschien komen in
handen van menschen, die niet op zoo hoog peil staan, wiereenig
oogmerk het is, geld uit hun onderneming te slaan en die er niet
om geven, welke stukken worden opgevoerd. Gij allen weet, hoe
verbazend moeilijk het is om na te gaan, hoe men tegen voor
stellingen, die prikkelend werken en alleen worden gegeven om
geld te verdienen, moet optreden. Ik geloof, dat wij deze Com
missie moeten vertrouwen zij zal, als zij soms minder nauw
keurig mocht zijn geweest in de censuur, die zij uitoefent,
door de debatten, hier gevoerd, worden geprikkeld tot meer
dere nauwgezetheid. Ik geloof, dat wij het toekennen van een
subsidie aan den Schouwburg meer moeten beschouwen, zooals
de heer Aalberse heeft gedaan maar in welke beschouwing hij
reden vond tegen dit subsidie te stemmen. De heer Aalberse
heeft gezegd, dat men dit subsidie aan het gebouw zelf geeft,
dat het dient voor alle tooneelvoorstellingen,die worden gegeven,
en daarom was hij er tegen. Een gebouw heeft men
echter in ieder geval noodig, vooral ook voor congressen en
particuliere gezelschappen. Ik zelf heb hier zeer mooie stukken
gezienzoo werd eens een mooi stuk gespeeld door de vereeniging
Jacob Cats, zoo heb ik ook eens een mooie voorstelling bijge
woond van Litteris Sacrum, n.l. van het bekende stuk van
Frederik van Eeden«IJsbrand". Ook het Studentengezelschap
geeft dikwijls een uitvoering. Vaak is er ook kamermuziek;
zoo heb ik hier Percy Grainger hooren spelen en Kathleen
Parlow gehoord. Zulke voorstellingen kan men niet in de
Stadsgehoorzaal geven. Ik geloof dus, dat een Schouwburg
voor sommigen een droeve noodzakelijkheid is, en voor anderen
een aangename noodzakelijkheid, maar in ieder geval een
noodzakelijkheid. Wanneer men zich nu stelt op het stand
punt van Burgemeester en Wethouders, dat ieder jaar weer
opnieuw zal worden beoordeeld, of het subsidie zal worden
toegekend, dan zal de Gemeenteraad volgens mijne meening
veel vrijer staan tegenover de Commissie, dan wanneer men
condities stelt bij het geven van de ondersteuning.
Wat nu die volksvoorstellingen betreft, ik herinner mij
een artikel in het Leidsche Dagblad ik geloof, dat de
inzender de Cler heette waarin gezegd werd, dat de
Schouwburg juist het meest door de kleine lieden bezocht
werd en aard van de meeste bezoekers trok.
Er hebben herhaaldelijk voorstellingen plaats die vooral
door het volk worden bezocht en het lijkt mij moeilijk vast, te