184
DONDERDAG 31
OCTOBER 1912.
voorstel heeft verdedigd op een wijze, zooals hij dat gedaan
heeft, nl. dat hij zijn stem afhankelijk stelt van het feit, of
zijn amendement wordt aangenomen.
Hij bevordert daarmede niet de zaak, die hij wil dienen.
De heer Sijtsma is principieel geen tegenstander van het
toekennen van een subsidie aan den Schouwburg, doch door
nu zoo bout te spreken als hij zooeven heeft gedaan en door op
die wijze het amendement bij den Gemeenteraad in te dienen
heeft hij de kans van aanneming van het subsidie aanmerkelijk
verzwakt. Wij moeten de eerlijkheid van den heer Bosch op
prijs stellen en toejuichen, wanneer hij zegt: »lk zou waar
schijnlijk de boel in de war kunnen schoppen, door voor het
amendement van den heer Sijtsma te stemmen; ik wil het
daarom toch niet doen." De voorstanders van het toekennen
van een subsidie aan den Schouwburg moeten den heer Bosch
daarvoor dankbaar zijn. Dat zal voor den heer Sijtsma een
spoorslag zijn, om achterwege te laten speeches, zooals hij er
nu een ter verdediging van zijn amendement heeft gehouden.
M. d. V. Ik zou daarom den heer Sijtsma in overweging
willen geven, zijn amendement, vooral na de wijze, waarop
hij dit verdedigd heeft, in te trekken, om niet het subsidie
van den Schouwburg in gevaar te brengen. Het blijkt toch,
dat in de gemeente Leiden een Schouwburg noodzakelijk is.
Men kan Leiden absoluut niet vergelijken met een plaats als
den Haag en anderen, waar vele personen een geregeld druk
gebruik van een Schouwburg maken, maar hier komen anderzijds
verscheidene personen, bijv. de studenten, die naast hun werk
zaamheden ook eenige verstrooiing zoeken en aan wie men
iets dergelijks moet aanbieden. Men moet het den menschen
in een plaats als Leiden aangenaam maken, anders komt men
hier niet naar toe. Daarom is een comédie ook beslist noodig
waar wij zooveel geld uitgeven in het belang van de gemeente
voor den bloei van de markten, daar hebben wij eveneens in
het algemeen belang van de gemeente te zorgen voor de
andere gedeelten van de bevolking. Wanneer wij hier een
aantal menschen zullen krijgen, dat hier eenig geld komt
verteren, dan moet men niet allee i hebben mooie straten en
mooie plantsoenen, maar ook gelegenheid, om zich te kunnen
vermaken en ontspannen. Het is nu misschien wel jammer
van het geld, maar daar moet de gemeente iets voor over
hebben.
M. d. Y. Ik zou willen herhalen de woorden die in het jaar
1882 in deze zelfde zaal gesproken zijn door wijlen professor
Buys. Te voren zeide hij, dat hij meende, dat »in een gemeente
als Leiden een Schouwburg noodzakelijk is, en het geheel ligt
op den weg der gemeente, om, wanneer het bestaan van een
zoodanige inrichting zonder haar hulp niet kan worden ver
zekerd, de onderneming te steunen." Vervolgens zeide prof.
Buys »wij leden van den Raad zitten hier niet bijeen
om de individueele behoeften te bevredigen van 40000 personen,
die toevallig op dezelfde plaats samenwonen, doch om te voor
zien in de behoeften van een corporatie."
Die woorden blijven steeds waarheid bevatten wij zitten hier
niet alleen voor de bevordering van de belangen van enkelen,
maar voor die van de geheele gemeente. Vandaar, hoewel ik
een lans heb gebroken voor het betrachten van de zuinigheid,
dat ik het een verkeerde zuinigheid zou vinden, wanneer het
subsidie aan de comedie niet zou worden gegeven.
M. d. V. De heer Pera zeide dat het een kwestie is, die wel
gedurende een vijf en twintig jaar in den Gemeenteraad speelt.
Wanneer de heer Pera evenwel kennis neemt van de nota,
die door prof. de Goeje in het jaar 1890 aan den Gemeente
raad is overgelegd, dan zal hij kunnen zien, dat de kwestie
niet speelt sinds een vijf en twintig jaar, doch reeds dateert
van 1827. De Gemeenteraad heeft toen een subsidie toegekend,
dat in 1844 is opgehouden, omdat de Schouwburg niet behoor
lijk meer werd geëxploiteerd. Eindelijk is in het jaar 1865
door den Gemeenteraad een jaarlijksch subsidie van 1500.—
toegekend, omdat de comedie toen weer behoorlijk op den
been is gezet. De zaak heeft dus wel een heel oude geschiedenis.
M. d. V. Ten slotte zou ik den heer Sijtsma wel willen
vragen, zijn amendement in te trekken, omdat hij daardoor
de zaak in gevaar heeft gebracht.
De heer Briët. M. de V. Ik heb de woorden van de heeren
Pera en Corts met genoegen gehoord. Ik zal niet ingaan op
het vóór of tegen van opvoeringen in den Schouwburgdat
is een kwestie van opvatting. Ik zou de zaak echter wel
zakelijk willen bezien. Prof. Heeres heeft zooeven gezegd, dat
er in Leiden zoo weinig animo bestaat voor het bezoeken
van den Schouwburg en dat de Leidenaars eigenlijk weinig
voor den Schouwburg gevoelen.
Nu is het altijd het standpunt van den Raad geweest, om
dan alleen subsidie te verleenen indien van de zijde van
degenen, die beweren in de zaak belang te stellen, ook vol
doende belangstelling werd getoond. Die belangstelling blijkt
hier heel weinig te bestaan en bovendien blijkt uit hetgeen
ik van den heer Sijtsma heb gehoord, dat de exploitatie wel
wat te wenschen overlaat en dat er veel voordeeliger kon
worden geëxploiteerd. Dan is er dus voor de gemeente geen
aanleiding om subsidie te verleenen. Ik ben het eens met den
heer Pera, die gezegd heeft, dat, wij den Schouwburg kunnen
beschouwen als een luxe inrichting die slechts door een deel
van de Gemeente wordt bezocht. Dan ligt het toch op den
weg van degenen, die belangstellen in de tooneelkunst, dat
zij er voldoende toe bijdragen. De bijdragen van belangheb
benden zijn zeer gering. Als men dat eens vergelijkt met wat
van onze zijde is bijgedragen voor de Christelijke school, wat
er voor de zending wordt bijgedragen, terwijl wij bovendien
nog bijdragen door de belasting in het openbaar onderwijs,
dan geloof ik, dat van die zijde wel degelijk wat meer mag
worden bijeengebracht voor een zaak, die hun alleen ter harte
gaat. Ik ben er dus tegen om die subsidie te verleenen.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik wil mijn stem even
toelichten. Ik sluit mij geheel aan bij den heer Fokker. Er is
geen enkele Schouwburg, die zonder subsidie kan bestaan.
Wanneer men ziet welke reusachtige bedragen in Duitschland
worden gegeven om comedie-gebouwen in stand te houden
daar worden tonnen, soms millioenen gegeven dan is er
zeker niets tegen deze subsidie.
Met een enkel woord wil ik nog terugkomen op het adres,
dat naar aanleiding van dezen post is ingediend, nl. dat in
den Schouwburg stukken van minder zedelijken aard zouden
worden opgevoerd en dat de Schouwburg het vertoonen
van onzedelijke stukken in de hand zou werken. Maar dit
doet aan deze zaak niets af, want het toezicht op den Schouw
burg berust niet bij den Raad, maar bij het hoofd van de
politie. Waar ik bang voor ben, dat is, dat als de Schouwburg
het hier niet kan houden, wij dan zullen krijgen de exploi
tatie van een tingeltangel of van een bioscoop, waardoor het
karakter der instelling geheel zou veranderen. Wanneer ik er
dan nog op wijs, dat de Katholieken ook gaarne goede stuk
ken zien, zooals van Vondel, bijv. Adam in Ballingschap,
Lucifer e. d. schitterende prestaties, die hier verscheidene
malen voor stampvolle zalen zijn gegeven, dan behoef ik niet
te zeggen, dat het hier geen partijzaak geldt, maar een zaak,
die men van verschillende kanten kan beschouwen, zoodat
men kan zeggen, dat, als deze Schouwburg niet kan bestaan
zonder subsidie, dan subsidie moet worden verleend.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik wil even mijn stem moti-
veeren. Toen ik den eersten keer de eer had aan de behandeling
van de begrooting in dezen Raad deel te nemen, heb ik zeer
uitvoerig uiteengezet, hoe ik toen stond tegenover dezen post.
Naar mijn meening was die post onwettig, en dat was de
hoofdreden, waarom ik er zonder verdere motiveering altijd
tegen gestemd heb. Op het oogenblik staan wij echter voor
een schoone lei; alles is afgeloopen. De subsidie, die niet
anders was dan een verkapte rentegarantie, is afgeloopen en
wij staan nu voor de vraag, of de gemeente een subsidie aan
den Schouwburg zal geven.
Ik wil wel even zeggen, welk standpunt ik in dezen inneem;
ik geloof, dat ook mijn naaste geestverwanten in dezen Raad
er zoo over denken. Wij zijn geen principieele tegenstanders
van het tooneel, maar ik acht het een groot verschil, of de ge
meente subsidie geeft aan den Schouwburgof wel, dat de
gemeente subsidie geeft voor bepaalde tooneelvoorstellingen.
Ik zou het volgende willen aanvoeren, om mijn bedoeling
duidelijk te maken. Stel, dat er in de gemeente Leiden een
vereeniging zou worden opgericht, die den naam van „Kunst
voor het Volk" zou kunnen dragen, welke beoogde, om in
den winter zes tooneelvoorstellingen te organiseeren, welke
men werkelijk met den naam van „kunst" zou kunnen be
stempelen. Wanneer zoo een vereeniging, die ten doel heeft,
om de liefde voor de kunst in de gemeente te bevorderen,
zou komen om een subsidie voor een bepaalde reeks tooneel
voorstellingen, waarbij dus bij voorbaat zal vaststaan, welke
stukken het zullen zijn, bijv. een reeks klassieke stukken van
Vondel of Shakespeare, dan zou ik absoluut geen principieel
bezwaar hebben, voor zoo een subsidie aan een dergelijke
vereeniging ten bate van een dergelijke reeks tooneelvoor
stellingen te stemmen, flier staat de zaak evenwel anders.
Hier wordt niet een subsidie van gemeentewege gevraagd
ter ondersteuning en ter bevordering van de kunst onder het
volk; hier wordt een ondersteuning gevraagd voor de exploi
tatie van een gebouw, waarin alles vertoond wordt, óók heel
wat stukken, die met kunst niets te maken hebben. Daar
worden soms allerlei dingen gespeeld, vertaald uit het Fransch
of Duitsch, die misschien wel heel geestig kunnen geacht
worden, doch maar net op het kantje af zijn, of nog erger:
er overheen. Ik acht mij dan ook niet geroepen, er toe mede
te werken, dat de gemeente ook maar een halve cent voor
zoo een voorstelling uitgeeft. Waar wij hier dan ook een
voorstel hebben, om een subsidie toe te kennen aan den
Schouwburg, daar zal ik mijn stem daaraan niet kunnen geven.
M. de V. De zaak wordt er iets minder verkeerd door,
doch is toch niet goed te maken, door het voorstel, dat de
I heer Sijtsma heeft gedaan. De heer Sijtsma wenscht het sub-