DONDERDAG 31 OCTOBER 1912. 179 De heer Fokker. Ik meen dat er 27 zijn. Er is er dus, meen ik, een afgegaan. De Voorzitter. Hun aantal is met twee verminderd, dat maakt een groot verschil uit op een personeel van 30 man. De Havenrechercheur is zeker noodig bij het omleggen van de vaart. Men kan het aantal brugwachters verminderen, maar niet het aantal havenrechercheurs. Die hebben een omvangrijke taak. In ieder geval, het onderwerp is thans wel uitgeput, dus ik meen, dat wij thans tot stemmen kunnen overgaan. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Fokker, in stemming gebracht, wordt verworpen met 18 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen de heeren: de Boer, Driessen, Vergouwen, Korft, Carpentier Alting, Hoogenboom, Fischer, Heeres, Corts, Aalberse, van der Lip, Reimeringer, Zwiers, van Tol, Pera, Kruimel, van Gruting en van Hamel. Vóór stemmen de heeren Bosch, P. J. Mulder, van der Eist, A. Mulder, Fokker, Briët, Botermans, Roem, van der Pot, Sijtsma en Timp. Volgnr. 128 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 129 tot en met 137, worden zonder beraadsla ging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Bij volgn. 138 komt in behandeling de begrooting van de „Afdeeling Electrische Tijdsaanwijzing der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit". Deze begrooting wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgnrs. 138 en 139 worden vervolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Bij volgn. 140 komt in behandeling de begrooting van de Gemeentelijke Bank van Leening. Deze begrooting wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 140 wordt vervolgens zonder beraadslaging en zon der hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 141 luidende: Jaarwedden der onderwijzers*268329 De heer Sijtsma. M. de V. Ik zou willen voorstellen, om nog een bedrag van ƒ250.uit te trekken voor de bezol diging van volontairs-vakonderwijzeressen. De volontairs bij het gewone onderwijs ontvangen een toelage van ƒ100. wanneer ze diensten aan de gemeente bewijzen, doch de volontairs-vakonderwijzeressen ontvangen geen geld. Nu acht ik het wenschelijk, dat dat wel geschiedt en zou willen voor stellen, als een vakonderwijzeres les geeft en behulpzaam is bij het geven van onderwijs, dat zij daarvoor 25.per jaar krijgt. Dikwijls hoort men zuchten: »Ik heb nu al zooveel jaar op de voordracht gestaan en heb nog nooit iets verdiend. Dan wordt het toch wel eens tijd." Als men vraagt: „Geeft u dan les?" dan is het antwoord: „Wel zeker, ik ben altijd werkzaam." Waar dit zoo is, daar zou ik willen vragen, of wij niet billijk zouden handelen, indien wij hier een bedrag van ƒ250.zouden uittrekken voor die personen. Dat zou dan toereikend zijn voor een maximum van 10 personen, wanneer ieder 25.— krijgt; waren er meer, dan vielen de jongsten er buiten. Wij kun nen dit nu niet nader omschrijven, doch met een bedrag van 250.is zeker, wat deze meisjes voor de gemeente presteeren niet te duur betaald. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik geloof, dat wij niet den weg opmoeten, dien de heer Sijtsma aangeeft. Ik zou er niet voor zijn, om die dames het gaat in hoofdzaak om de dames, die les geven in de handwerken die toelage te geven. Ik geloof, dat de gemeente dien kant niet op moet. Zij vragen om toegelaten te worden als volontair, met het oog op haar practische vorming, dus zij doen dat geheel in hun eigen belang, terwijl zij in de tweede plaats daarmede beoogen, om, wanneer er een vacature komt, een van de sollicitanten te zijn, die worden voorgedragen. Wanneer zij zich dus aandienen bij de gemeente, om toegelaten te worden als volontair-vakonderwijzeres, dan doen zij dit in hun eigen belang en niet in het belang van de gemeente. Wanneer zij voor de klasse moeten optreden, dan is dit in het belang van hun eigen vorming. Daarom zou ik zeggen: laten wij daar mede niet beginnen, want dan zou ook een instructie moeten worden vastgesteld, waarbij het aantal op elke school zou moeten worden bepaald en ook, over welk aantal dat bedrag zou moeten worden verdeeld. Waar het niet in het belang van de gemeente is en het voor het vakonderwijs volstrekt niet noodig is, daar zou ik wel in overweging willen geven, die richting niet uit te gaan. De heer Zwiers. M. d. V. Het wil mij voorkomen, dat er een kleine verwarring plaats heeft tusschen de volontair- vakonderwijzeressen en de tijdelijk onderwijzeressen, die door Burgemeester en Wethouders worden aangesteld. Het spreekt van zelf, dat die laatste voor het werk, dat zij verrichten, salaris moeten ontvangen. De volontairs-vakonderwijzeressen werken evenwel voor hun eigen belang en niet voor dat van de gemeente. De gemeente heeft ze als zoodanig dus niet direct noodig. Ik zie dan ook niet de noodzakelijkheid in, om aan die personen bezoldiging toe te kennen. Ik meen, dat de tijdelijke onderwijzeressen door Burgemeester en Wethouders worden aangesteld en altijd bezoldiging ontvangen. Zoo niet, dan zou ik met den heer Sijtsma kunnen medegaan, doch zoolang deze personen niet als tijdelijk aangestelden kunnen worden beschouwd, meen ik, dat wij niet dien weg moeten opgaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan mij de redeneeriug van de beide vorige sprekers wel begrijpen, maar ik kan mij dan niet indenken, dat zij geen voorstel hebben gedaan, om, waar de volontairs-onderwijzers en -onderwijzeressen wel 100.— toelage krijgen, die toelage te doen vervallen. Wanneer bier de onderwijzers en de onderwijzeressen slagen en ergens een plaats in een school krijgen, dan ontvangen zij 100.per jaar. Wanneer een tijdelijke kracht moet worden aangenomen, ontvangt deze 400.of 500.per jaar. Waar dit dus plaats heeft bij de volontairs-onderwijzers en onderwijzeressen, moet het ook zoo zijn bij de volontairs-vakonderwijzeressen. Ben ik mis, dan zal de Wethouder van Hamel mij wel beter inlichten. Wanneer zij ook in hun eigen belang werkzaam zijn, dan helpen zij toch tevens de gemeente ook. Dat moeten wij niet uitschakelen; daarvoor moeten wij hun een kleinig heid geven. Wanneer een onderwijzerssalaris begint met 175.dan kan men naar evenredigheid een som bepalen, bijv. f 25.Ik kan dan ook niet anders als mijn voorstel handhaven. De heer van Hamel. M. d. V. Ik voel wel iets voor hpt denkbeeld van den heer Sijtsma, maar dan lijkt mij toch de som van 250.te weinig, want daarmee zou men maar 10 personen kunnen helpen, als ze ieder 25.krijgen. Dan zou men al spoedig een verzoek ontvangen om vermeerdering van salaris, want het zou als zoodanig beschouwd worden. Het karakter van de volontairs is nog een beetje amphibisch. Die dames komen in het begin werkelijk uitsluitend in hun belang, maar het valt niet te ontkennen, dat zij meermalen werkelijk goede diensten verrichten in de school en dat het dikwijls blijkt, dat zij niet gemist kunnen worden. Absoluut noodig zijn ze niet, wanneer alles goed marcheert en wanneer alle onderwijzers altijd aan de scholen aanwezig zijn, maar dat is dikwijls niet het geval. De werkelijke toestand is deze, dat de onderwijzeres heeft een klasse van pl. m. 25 leerlingen, maar het is meermalen een hoofdelijk onderwijs, omdat die kleine kleutertjes individueel geholpen moeten wor den. Dan helpt de volontair de vakonderwijzeres in haar taak en die doet dat zeer verdienstelijk, de een wat beter dan de ander, en de een wat korter dan de andere als er geen va catures zijn. Dan kan het wel eens een poos duren. Daarom is het moeilijk zoo ineens te zeggen, dat men al die dames zal gaan salarieeren. Dat is otinoodig, maar op ruime schaal en in zooverre juich ik het denkbeeld toe tijdelijke hulp te verleenen, dat is zeer goed. Het is onlangs nog ge beurd, dat een tijdelijke onderwijzeres in de handwerken is aangesteld, maar dan stuit men wel eens op wettelijke be zwaren. De Arrondissementsschoolopziener verzet er zich wel eens tegen op grond van wettelijke bezwaren en dan moet er wel eens iets op gevonden worden, om er een mouw aan te passen. Zoo is onlangs aan de school van den heer van Wa- melen een assistente benoemd die voor 4 uur 60.heeft gekregen. Als men het om die reden wil doen, dan heeft het mijne instemming, maar ik acht het niet voldoende om 250. uit te trekken en daarmee 10 personen te salarieeren. Hoe zou men dat moeten doen? De heer Sijtsma. Naar anciënniteit. De heer van Hamel. Dat gaat niet altijd. De Voorzitter. Wij zijn op het oogenblik op een verkeerden weg. Wat thans wordt behandeld is een geheel nieuwe onder- wijsregeling. Daar is in de afdeelingen niet over gesproken geworden. Wordt dit ingevoerd, dan moet de verordening ver anderd worden, en dat gaat zoo maar riiet bij de begrooting. Ik zou den heer Sijtsma in overweging willen geven, een voor stel in te dienen, dat apart kan worden behandeld, omdat ook de Schoolcommissie er over zal moeten worden gehoord. Dan zullen Burgemeester en Wethouders er praeadvies over uitbrengen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 19