170 DONDERDAG 31 OCTOBER 1912. daar het vleesch keuren, waardoor men zekerheid krijgt, dat het vleesch van deugdelijke kwaliteit is. Maar de vraag ging hier niet over het vergemakkelijken van den invoer in het algemeen, maar hierover, oi Burgemeester en Wethouders zouden kunnen bevorderen, dat op het oogenblik in deze gemeente Argentijnsch vleesch zoo mogen ingevoerd worden. Burgemeester en Wethouders hebben op die vraag zeer beslist ontkennend geantwoord. Indien men dit zou doen, dan zou men de geheele vleeschkeuring op haar kop gaan zetten. De verordening zorgt er voor, en natuurlijk terecht, dat de men- schen geen ongekeurd vleesch te eten krijgen en wanneer men nu ongekeurd vleesch zou laten invoeren, dan zou dus voor dat Argentijnsche vleesch de geheele verordening buiten werking gesteld moeten worden, want men zou in consumptie brengen niet of althans onvoldoend gekeurd vleesch. De heer Fokker zal het met mij eens zijn, dat dit zoo maar niet gaat. Daarvoor bestaat geen enkele afdoende reden. De heer Fokker zegt: Andere gemeenten staan het wel toe; ik zou wel eens willen vernemen, welke gemeenten dat zijn ten minste, gemeenten, waar een behoorlijke vleeschkeuring bestaat, ik zeg niet eens een abattoir, maar een vleeschkeuring. Ik ken ten minste geen enkele gemeente, waar de invoer van Argen tijnsch vleesch is toegestaan, en ik zou dan ook gaarne ver nemen, welke gemeenten daartoe zijn overgegaan. Het Argen tijnsche vleesch ik laat daar of het goed is of niet kan alleen worden ingevoerd, wanneer het in „gezouten toestand" verkeert. De invoer is echter verboden, wanneer het alleen maar gekoeld of bevroren is. En zoo moet het mijns inziens blijven. Waar onze verordening geheel op de hygiëne is ingericht, daar zie ik niet in, om welke reden wij haar voor dit eene soort van vleesch buiten werking zouden moeten stellen. De heer Roem. M. d. V. Ik ben in de secties de steller ge weest van de vraag, of de trottoirverbetering en de rioleering- verbetering niet in eens zou kunnen plaats vinden en of daarvoor niet geleend kan worden. Ik ben het met uwe be schouwingen niet eens; of ik heb uwe woorden niet duidelijk begrepen. U zoudt gelijk hebben, wanneer het mogelijk was, om de verbetering in dit geval gelijk te stellen met het stichten van een nieuw gebouw. Stel, dat er een trottoir verbetering door de geheele stad moet plaats hebben, welke 100000.kost. Volgens uw berekening zou men dan 6 van die 100000.moeten betalen, d. i. dus per jaar ƒ6000. Nu betaalt men evenwel 4000.— dus 2000.minder. De Voorzitter. Ik heb dit gezegd: Stel, dat men een ton leent, die men in een tijdvak van 40 jaar moet aflossen: volgens mijr. berekening zal het dan in het eerste jaar 6500.kosten en zoo loopt het af tot het laatste jaar 2500.toe. Hetzelfde resultaat, maar dan langzamerhand zal de heer Roem bereiken, wanneer men gedurende 40 jaar ieder jaar 2500.verwerkt. De heer Roem. Juist, M. de V., maar dan is men toch 40 jaar lang verstoken van de geheele trottoirverbetering! Dat is juist het groote verschil, Op deze wijze zou men 40 jaar lang van de trottoirverbetering genieten en zou men de voor- deelen genieten, die een rioolverbetering medebrengt. Volgens uw systeem zou dat niet kunnen. Het is dan ook niet te ver gelijken met het stichten van een gebouw voor 10.000, dat kan men niet in een zoo groot tijdvak van 40 jaar stich ten. Volgens uw systeem zal men evenwel gedurende 40 jaar niet van de geheele trottoirverbetering kunnen genieten. Dan zou het pas over 40 jaar geheel in orde komen. De Voorzitter. De vraag luidt zoo: „Weder een ander lid wees op het aanzienlijk bedrag, dat voor nieuwe bestrating is uitgetrokken en vroeg, of dit niet uit leeningsgeld kon worden betaald." Burgemeester en Wethouders hebben daarop geant woord, dat dit niet ging. Men trekt hier ieder jaar een aan zienlijk bedrag uit op de begrooting voor verbetering van de Haarlemmerstraat. Als men nu vraagt, of dit bedrag uit leeningsgeld kan worden gevonden, dan is het antwoord daarop „Neen, dat moet uit de gewone inkomsten betaald worden.' In het verslag wordt in het geheel niet gesproken over de vraag, of het wenschelijk zou zijn, het werk in eens te verrichten De heer Roem. M. d. V. U is in de sectievergadering tegen woordig geweest en ik meen toch gevraagd te hebben, of de ge heele verbetering niet in eens kon worden aangebracht. Evenwel, het woord dit is aan de aandacht ontsnapt en het sluit mijn redeneering uit. De heeren die in de sectievergadering aan wezig waren, zullen weten, dat ik gevraagd heb, of de geheele verbetering in eens kon gebeuren. Ik heb er bijgevoegd Moet men nu ieder jaar een post op de begrooting hebben? De Voorzitter. Ik heb hier de vraag gedrukt voor mij en daarin kan ik niets van hetgeen u thans zegt bemerken. Het is volkomen juist, wat ik meen te hebben geantwoorddat de jaarlijksche uitgaven voor de straatverbetering niet uit een leening mogen worden betaald, doch onder de gewone uit gaven moeten worden opgenomen. Feitelijk zijn wij het wel met elkander eens. U hebt echter thans in het algemeen de financieele, kwestie besproken of een dergelijke som niet uit lee ningsgeld kon worden voldaan en wij hebben in ons antwoord op dezen specialen post alleen gelet, en de vraag onder de oogen gezien of deze, thans voorgestelde som ook uit leenings geld kon worden voldaan. De heer Roem. M. d. V. Dit laatste was mijn bedoeling niet, maar ik heb mij wellicht niet duidelijk uitgedrukt. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou gaarne met een enkel woord de verschillende sprekers beantwoorden. Ik mag, geloof ik, wel tevreden zijn over hetgeen ik heb gezegd, waar mijn woorden zoo ongeveer het uitgangspunt zijn geweest van de meeste sprekers, die het woord hebben gevoerd. Ik wensch te beginnen met van mij af te werpen het verwijt, dat de heer Bosch mij heeft toegeslingerd, alsof ik hier een verkiezings- speech had gehouden. Daar heb ik allerminst aan gedacht; dan zou ik hebben kunnen spreken over het weder invoeren van de kermis of zoo iets. Dan zou het er wat op hebben geleken, doch ik voel mij daartoe allerminst geroepen. Mijn woorden zullen bij het kiezerscorps wellicht geen groote bewondering wekken, en dat was mijn doel ook niet. Wanneer ik dan de verschillende sprekers ga beantwoor den, dan valt mij dit zeer gemakkelijk, want men heeft mij wel bestreden, doch was het toch ook weer met mij eens en daarbij komt deze eigenaardigheid, dat waar de heer Ver gouwen mij bestrijdt, de heer Pera mijne woorden omtrent de politie als uitgangspunt nemende, daaromtrent zegt: »Neen, Vergouwen, ik ben het niet met je eens. Jij gaat veel te ver, ik blijf in de lijn van Sijtsma". De heer Aalberse heeft eveneens zoo gehandeldhij vindt mijn betoog niet goed en ten slotte zijn wij het betreffende de laksche houding van Burgemeester en Wethouders inzake de rechtspositie der ambte naren en het instellen van een wethouderschap voor de sociale aangelegenheden roerend eens. Daar blijkt uit dit debat dus, dat de heeren allemaal democratisch zijn of willen zijn: Sijtsma is het meest democratisch, misschien iets te veel, daarop volgen de heer Aalberse en de heer Pera en dan komt de heer Vergouwen achteraan. Veel democratie zit er helaas niet in. Van mijn standpunt beschouwd is bij den heer Bosch het beetje democratie heelemaal niet meer te bemerken. M. d. V. U hebt het al heel ver gezocht; u bent zelfs terug gegaan tot de Fransche revolutie en tot Mirabeau. Daar ga ik echter niet met u heen {Gelach). Andere tijden, andere opvattingen ook in de politiek. Ja, M. d. V., ik ben blij, dat ik een aangename stemming in den Raad breng, dat kan geen kwaad. De partijen hebben tegenwoordig een program de heer Aalberse als politiek man kent ze zeker wel op zijn duimpje en hij zal wel weten, dat er een weergaasch groot verschil is tusschen een democratisch program en een con servatieve, ook op het gebied der gemeente-politiek. Nu is door den heer Fokker gezegd: «Laten wij rechts en links nu eens wegcijferen en gezamenlijk eens een democratische lijn trekken." De heer Pera, evenals de heer Aalberse, kwamen dan misschien wel bij ons, over de streep, maar ik geloof dat Burgemeester en Wethouders wel als één man zouden zeggen: «Neen, mijnheer, wij behooren niet bij u." Daar hebt ge het groote verschil en ge kunt beschouwingen over den tijd der Fransche revolutie en dergelijke laten rusten. M. d. V. Nu ter zake. Het punt, waarover ik een verkiezingsrede zou hebben gehouden, dat zou de belasting zijn geweest. Wij hebben die belastingverordening niet gemaakt, niet voorgesteld, maar ik wil wel zeggen, dat als de heeren de verschillende jaargangen van de raadsverhandelingen nagaan, dan zullen zij zien, dat ik gedurende meer dan 10 jaar altijd geijverd heb voor pro gressie in de plaatselijke directe belasting'. Nu heeft de voorzitter gezegd, dat er al een kleine progressie is aangebracht, maar dat de menschen niet weten dat het progressie is. Welnu, wat de voorzitter nu van onze tegenwoordige verordening zegt, daar hebben mijn geestverwanten en ik altijd voor ge ijverd en daarom mocht ik spreken zooals ik deed. Wat de politiekwestie betreft, meen ik, dat de heer Ver gouwen wel wat al te ver ging, wanneer hij uit het artikel, dat hij had gelezen in de «Politiebode" de conclusie wilde trekken, dat de politie stelselmatig de Raadsleden wilden uitspelen tegen den Burgemeester. Het doet mij genoegen, dat de voorzitter daartegenover heeft meegedeeld, dat wij over het algemeen tevreden kunnen zijn over den geest, die onder de politie te Leiden heerscht. Ik houd vol, dat als die menschen eerst waren gegaan naar den Commissaris of den Burgemeester en zij hadden dan, nadat dezen gezegd hadden dat zij het niet goed vonden, toch een adres gezonden, dat het dan minder correct ware geweest. Zij hebben het recht, om te adresseeren aan den Raad over wat den Raad aangaat en moeten zich dat recht niet laten ontnemen. Toen ik den heer Aalberse hoorde betreffende de brand- assurantie, dacht ik aan een verkiezingsspeech van zijn partij genoot Engels, toen hij verleden jaar candidaat voor het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 10