Ch. van Spall.
130
oefeningen en bijeenkomsten, zooals in de bij het verzoek be-
hoorende toelichting nader is omschreven.
Naar de Directeur van Gemeentewerken nog in zijn rap
port mededeelt, wenscht de afdeeling de beide lokalen in den
regel gedurende één avond en twee middagen per week te
gebruiken; bijzondere omstandigheden kunnen echter een
drukker gebruik noodig maken. Zoo kan het zelfs gebeuren,
dat men gedurende enkele nachten onderkomen wil geven
aan padvinders uit andere gemeenten, die op hunne tochten
Leiden bezoekendeze zullen dan op stroo in de lokalen wor
den gelegerd.
Tegen het in gebruik geven der beide lokalen bestaat noch
bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons College bezwaar,
doch met die Commissie zijn wij van oordeel, dat voor het
gebruik der lokalen een geringe huur moet worden gevor
derd, evenals ook door andere vereenigingen, die een eenigs-
zins gelijksoortig doel beoogen, en waaraan een deel van het
Caecilia-Gasthuis is afgestaan, wordt betaald. Wij wijzen
slechts op de vereeniging »Buitenbedrijfwelke ingevolge
raadsbesluit van 11 April 1912 (lngek. Stukken No. 78) de
aangrenzende groote bovenzaal in buur ontving.
Geheel overeenkomstig het advies der Commissie van fa
bricage geven wij U mitsdien in overweging aan de afdeeling
Leiden van den Nederlandschen Padvindersbond tot weder-
opzeggens vergunning te verleenen om de beide bovenlokalen
van het Caecilia-Gasthuis voor het gevraagde doel te gebrui
ken tegen betaling van een bedrag van 10. per jaar of
gedeelte daarvan en verder onder de navolgende voorwaarden
1°. dat de kosten van verwarming, verlichting en schoon
houden voor rekening der afdeeling komen;
2°. dat het gebruik geschiede zonder hinder te veroorzaken
aan gebruikers van andere localiteiten van het gebouw;
3°. dat alle schade, aan het gebouw of de omgeving toe
gebracht, tengevolge van het gebruik maken der lokalen, dooi
de afdeeling aan de gemeente worde vergoed;
4°. dat alle ter zake van het gebruik door Burgemeester
en Wethouders gegeven of nog te geven voorschriften wor
den nagekomen;
5°. dat de afdeeling, zoolang zij nog geen rechtspersoonlijk
heid bezit, een persoon, ten genoege van Burgemeester en
Wethouders, aan wijze, die zich tegenover de gemeente voor
alle beschadiging, wanbetaling of andere tekortkomingen aan
sprakelijk stelt;
6°. dat deze vergunning vervalt, wanneer daarvan vóór of
op 1 Januari 1913 geen gebruik is gemaakt, of aan de ge
stelde voorwaarden niet wordt voldaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 234. Leiden, 22 October 1912.
Het hierachter afgedrukt adres van de Leidsche Duinwater
maatschappij, dat in Uwe Vergadering van 22 Augustus j.l.
in onze handen werd gesteld, geeft ons aanleiding U het
volgende mede te deelen.
Het perceel en de wegen in de gemeente Oegstgeest, waar
voor door de maatschappij vergunning wordt verzocht tot
waterlevering, zijn op de ter visie liggende teekening in rood
aangeduid. Het perceel Hooge Morschweg B no. 47 is gelegen
tegenover de kom van de gemeente Valkenburg en zal door
middel van een zinker in den Rijn worden bereikt.
Langs den Lagen Morschweg, den Rijksstraatweg en den
Leiderweg (voor den Morschweg heeft de maatschappij reeds
vergunning tot waterlevering) staan slechts enkele perceelen.
Alleen langs de Zandlaan, die de grens vormt tusschen de
gemeenten Rijnsburg en Oegstgeest, heeft zich vooral in den
laatsten tijd de bebouwing vrij snel uitgebreid.
Aangezien nu in de gemeente Rijnsburg reeds onbeperkt
door de maatschappij water mag worden verstrekt ingevolge
raadsbesluit van 30 September 1909 (lngek. Stukken no. 247),
bestaat er geen aanleiding ten opzichte van de onmiddellijk
daartegenover liggende perceelen in de gemeente Oegstgeest
de waterlevering te belemmeren.
Ook voor de enkele perceelen, aan de overige genoemde
wegen gelegen, kan de gevraagde vergunning o. i. zonder be
zwaar worden verleend, omdat de voor de gemeente Leiden
beschikbare waterhoeveelheid daardoor niet noemenswaard
vermindert en voorziening der buitengemeenten van duin
water, zooals wij reeds meermalen opmerkten, in het hygië
nisch belang van Leiden kan worden geacht.
Alvorens echter praeadvies uit te brengen, kwam het ons
gewenscht voor, tot de maatschappij de vraag te richten,
of met de uitdrukking «perceelen gelegen nabij de 2e hoofd
buis in den Morschweg, enz." bedoeld werd«perceelen gele
gen aan den Morschweg, den Lagen Morschweg, den Rijks
straatweg, den Leiderweg en de Zandlaan, in welke wegen
de 2e hoofdbuis gelegen is" en indien dit niet het geval was,
welke bepaalde wegen dan bedoeld werden.
In antwoord hierop berichtte de maatschappij ons, dat de
bedoeling was: perceelen in de nabijheid der bewuste wegen.
Eene juiste omschrijving toch was, naar het oordeel der
maatschappij, bezwaarlijk te geven in verband met de dik
wijls verschillende en onregelmatige toestanden buiten onze
gemeente, o.a. hierin bestaande, dat de oude perceelen groo-
tendeels onregelmatig ten opzichte van de wegen staan en
de nieuwe woningen, vooral voor de arbeiders, veelal recht
hoekig op de wegen worden gebouwd, zooals op de bij het
antwoord behoorende schets was aangegeven. Werd derhalve
gelezen: aan de 2e hoofdbuis in den Morschweg enz., dan
zou alleen het hoekhuis aan den weg water kunnen bekomen,
de andere daaraangrenzeride perceelen niet.
Intusscheri gaf de maatschappij gaarne de verzekering, dat
zoodra er sprake was van nieuwe zijstraten, zij hiervoor op
nieuw vergunning zou aanvragen.
Na deze nadere toelichting bestond bij ons College tegen
inwilliging van het verzoek niet langer bezwaar, mits slechts
aan de vergunning de voorwaarde verbonden werd, dat het
water op niet grooteren afstand dan van 250 M. uit de
2e hoofdbuis in de genoemde wegen gemeten, mocht worden
geleverd.
Bij schrijven van 17 dezer deelde de maatschappij ons, in
antwoord op een dezerzijds tot haar gerichte vraag, mede,
dat deze voorwaarde gaarne door haar werd aanvaard.
Wij geven U derhalve alsnu in overweging aan de Leidsche
Duinwatermaatschappij de gevraagde vergunning te verlee
nen, onder voorwaarde:
a. dat het water wordt geleverd op niet grooteren afstand
dan van 250 M. uit de 2e hoofdbuis in de in het adres ge
noemde wegen gemeten;
b. dat de vergunning ophoudt van kracht te zijn, indien
daarvan vóór 1 October 1914 geen gebruik is gemaakt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Leidsche
Duinwater Maatschappij, gevestigd te Leiden:
dat zij volgens Art. 12 der Concessie Uwe goedkeuring
noodig heeft voor de waterlevering buiten de Gemeente
Leiden
dat bij haar aanvragen zijn ingekomen van de Heeren
Gebrs. van Sillevoldt voor waterlevering in het perceel Hoogen
Morschweg B. No. 47 te Oegstgeest, alsmede van personen
wier perceelen gelegen zijn nabij de 2e hoofdbuis in den
Morschweg, Lage Morschweg, Rijksstraatweg, Leiderweg en
de Zandlaan, eveneens onder de Gemeente Oegstgeest.
Redenen waarom requestrante zich tot U wendt met het
eerbiedig verzoek haar hiervoor toestemming te verleenen.
't Welk doende enz.
De Leidsche Duinwater Maatschappij
G. A. A. Middelberg.
Leiden, den 14en Augustus 1912.
N°. 235. Leiden, 25 October 1912.
Overeenkomstig het bepaalde bij art, 3 der Verordening van
van 26 October 1911 (Gemeenteblad no. 13), hebben wij de
eer, ter vervulling van de vacature van Commissaris der Ste
delijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, ontstaan door het
bedanken als zoodanig van den heer H. W. Fischer, aan Uwe
Vergadering, na raadpleging van Commissarissen, aan te be
velen den heer J. Korevaar P.Azn.
Beleefd verzoeken wij U alsnu tot eene benoeming over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 236. Leiden, 25 October 1912.
Onder overlegging van nevensgaand verzoekschrift geven wij
Uwe Vergadering in overweging aan den heer Mr. C. H. P.
Klaverwijden, op zijn verzoek, eervol ontslag te verleenen als
Regent van de R. K. Armen en van het Wees- en Oude-
liedenhuis alhier, onder dankbetuiging voor de vele en gewich
tige diensten door hem aan die beide inrichtingen bewezen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 22 October 1912.
WelEdelAchtbare Heeren.
In antwoord op uwe missive van 16 October 1.1. hebben
regenten van het R C. Armen en van het Wees- en Oude-