123 Bijlage Y. Leiden, Mei 1912. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Naar aanleiding van Uwe missiven d.d. 16 April en 3 Mei 1.1. betreffende het bij verordening vaststellen van een slui tingsuur voor winkels en magazijnen heeft de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden de eer het volgende mede te deelen. De Kamer heeft in 1906 in een uitvoerig advies aan Uw College (te vinden in het verslag over 1906 bldz. 5457) haar toenmalig standpunt uiteengezet, een advies toen ter tijde met eenparigheid van stemmen vastgesteld. De grootste meerderheid der Kamer, zooals zij thans is vastgesteld, houdt nog onwrikbaar vast aan het toen inge nomen standpunt, al erkent zij gaarne, dat de toestand in middels gewijzigd is in menig opzicht; veel meer dan toen ter tijde is gebleken van een neiging van de winkeliers om door organisatie onderling die winkelsluiting tot stand te brengen en de nog in 1906 geopperde wettelijke bezwaren tegen het maken van bindende verordeningen zijn thans voor een deel opgeheven, nu ons hoogste rechtscollege de Amster- damsche verordeningen heeft verbindend verklaard, opgrond, dat de verordeningen geacht moeten worden het huishouden van de gemeente te betreffen, al is de mogelijkheid niet uit gesloten, dat ditzelfde rechtscollege, anders samengesteld, weder een andere beslissing neemt. Maar al mogen daarmede bezwaren zijn opgeheven, al moge meer dan vroeger van een particulier initiatief tot winkel sluiting zijn gebleken, de grootste meerderheid onzer Kamer blijft de meening toegedaan, dat ofschoon zij de winkelsluiting na 9 uur van harte zou toejuichen, dwang om door ver ordening daartoe te verplichten, niet gerechtvaardigd is, te meer waar die verordening zooals vroeger reeds betoogd werd, eiken winkelier groot of klein, werkende zonder of met personeel over dezelfde kam moet scheren, waar de maatregel niet kan beschouwd worden als eene te zijn, die het algemeen belang dient, en die ten slotte, zij het misschien eene minder heid van de winkeliers, belet door eigen arbeid zonder behulp van personeel de strijd om het bestaan vol te houden. Eene zeer kleine minderheid daarentegen is van oordeel, dat wanneer de gemeentelijke wetgever in deze materie niet te hulp komt, het energiek' begonnen particulier initiatief ten slotte weder op niets zal neerkomen, dat de een voor den ander zijn winkel weder zal openen en dat dientengevolge de zoo zeer gewenschte rusttijd voor het arbeidend personeel niet verkregen zal worden. De Kamer heeft gemeend, waar er eene minderheid is, die afwijkt van het in 1906 ingenomen standpunt, goed te doen ook van de meening dier minderheid te doen blijken. De Kamer van Koophandel en Fabrieken. Verhey van Wijk, Voorzitter. J. H. Goudsmit, Secretaris. Bijlage YI. Leiden, den 10 Mei 1912. Beantwoordende Uwe missive dd. 16 April 1912 No. 12/79 en van 3 Mei 1912 No. 12/89 heeft de Kamer van Arbeid voor de Winkel en de Grossiersbedrijven de eer Uw College te berichten dat de Kamer hoewel in samenstelling belang rijk gewijzigd zich echter nog volkomen kan refereeren aan het uitvoerig advies in dato 19 December 1906 aan Uw Col lege uitgebracht. De Kamer zij het niet als toen eenstemmig hand haaft hare destijds uitgesproken meening dat een bij ver ordening geregeld sluitingsuur van winkels en magazijnen zoowel voor werknemers als werkgevers tot zegen zoude zijn. De Kamer is van oordeel dat de 9 uur sluiting aanbeveling verdient alsmede het verbod om niet voor 7 ure des ochtends teopenen. Zij zal hier niet de argumenten herhalen zoo vaak reeds ten gunste der gedwongen winkelsluiting aangevoerdzij acht nog, hoezeer zij niet zal ontkennen dat in enkele bedrijven het particulier initiatief tot een ongedacht resultaat voerde, den helpenden steun van de overheid voor hen die wel zou den willen, maar door de concurrentie niet kunnen sluiten, onafwijsbaar noodzakelijk. Daarnevens de steeds groeiende beweging onder de winke liers om tot 9 uur sluiting te geraken ziende, meent zij ook dat men voor moeilijkheden bij de invoering van een slui tingsuur bij verordening geregeld niet beducht behoeft te zijn. De Kamer kan dus niet anders dan Uw College met den meesten aandrang verzoeken het tot stand komen van een dergelijke verordening te bevorderen. De Kamer is van oordeel dat eene enquête onder belang hebbenden overbodig is en slechts tot vertraging zoude leiden zij kan zich ook niet goed voorstellen het karakter der Com missie welker benoeming door »de Hanze'' wordt gevraagd en evenmin hoe de gemeenteraad als zoodanig eene enquête zoude moeten houden. Een dergelijk onderzoek zou naar het oordeel der Kamer bij Uw College in uitnemende handen zijn terwijl Uw College ook over het noodige ervaren personeel beschikt om eventueel de gegevens uit te werken. Mocht het advies der Kamer Uw College niet geheel be vredigen dan is de Kamer gaarne bereid eventueele nadere vragen Uwer zijds zoo uitvoerig mogelijk te beantwoorden. De Kamer van Arbeid voor de Winkel en de Grossiersbedrij ven. C. Tji. Breebaart, Voorzitter. Fokker, Secretaris. Aan het College van Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Bijlage VII. Leiden, 31 Mei 1912. In beleefd antwoord op Uw schrijven van 16 April j.l. betreffende winkelsluiting, heeft de Kamer van Arbeid voor de Voedings en Genotmiddelen alhier de eer U te berichten: dat in hare vergadering van 30 Mei j.l. zij zich met bijna algemeene stemmen verklaarde voor eene bij verordening geregelde winkelsluiting; dat waar zij vernomen heeft Uw College voornemens is een enquête ter dezer zake bij de verschillende winkeliers hier ter stede in te stellen, zij Uw College adviseert dit onderzoek ook uit te strekken tot die winkeliers, welke niet op de kiezerslijsten der verschillende Kamers van Arbeid voorkomen en in het bijzonder tot degenen, die zonder personeel werken dat zij ten slotte de wenschelijkheid uitspreekt bij een mogelijke verordening een verbodsbepaling te ontwerpen tegen de verkrijgbaarstelling na 's avonds negen uur van artikelen op andere plaatsen dan waar zulks gewoonlijk vóór negen uur geschiedt. Namens de Kamer voornoemd, J. Hartevelt Az., Voorzitter. J. Overduin, Secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Bijlage VIII. Leiden, den 16 Mei 1912. In antwoord op Uwe bovenaangehaalde missives, inhoudende verzoek om advies over de vraag of het voor de gemeente Leiden wenschelijk moet worden geacht, dat de winkelsluiting bij verordening worde geregeld, heb ik de eer namens de Kamer van Arbeid voor de Bouwbedrijven, ter kennis van Uw College te brengen, dat de meeningen over de opportu niteit eener zoodanige verordening verdeeld waren. Hoewel alle leden het zeer zouden toejuichen indien winkelsluiting om 9 uur te Leiden regel werd, was toch de helft der leden van meening dat dwang in deze niet gerechtvaardigd zou zijn. Zij wezen er op dat in de laatste jaren door particulier initia tief in de richting van negen uur sluiting reeds veel gedaan werd, waarbij men voornamelijk het oog had op de confectie bedrijven en het kappersvak, en zij meenden dat eene alge meene regeling voor alle bedrijven den ondergang van vele kleinere winkeliers ten gevolge zou hebben. De zaak moest naar hunne meening geheel worden overgelaten aan het particulier initiatief, dat, naar zij vertrouwden, door de publieke opinie niet weinig zou worden gesteund. De.andere helft der leden echter was er van overtuigd dat zonder ingrijpen der overheid eene gewenschte toestand niet te bereiken zou zijn. Namens de Kamer van Arbeid v/d Bouwbedrijven. J. J. Tichelaar, Secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Bijlage IX. Leiden, den 3 Mei 1912. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Edelachtbare Heeren! Naar aanleiding van nevensgenoemd schrijven heeft onze Kamer na langdurige bespreking gemeend te moeten adviseeren een onderzoek te doen instellen bij de winkeliers om hun oordeel te vernemen over het al of niet wenschelijke van een bij verordening vast te stellen sluitingsuur. Aan het verzoek om antwoord zou toegevoegd kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 5