116
kunnen worden aangebracht en de toegang tot het privaat
verbeterd.
Met deze werken, die in eigen beheer kunnen worden
uitgevoerd, zal een bedrag van f 300.gemoeid zijn.
Verder zouden wij aan het gestichtsmagazijn in de kelder
verdieping van het kasteel meerdere ruimte willen geven,
door daaraan toe te voegen den kelder, die tot voor korten tijd
bij den Directeur in gebruik was. Met het leggen van een
houten vloer, het aanbrengen van aanrechtbanken, kasten als
anderszins zullen andermaal f 300.— heengaan.
Ten slotte dient de voorste isoleerkamer van paviljoen
E-vrouwen te worden vernieuwd. Deze werd destijds opge
trokken naast het keldergewelf boven een daar vroeger be
staan hebbende sloot. Reeds spoedig na den bouw, begonnen
de muren daardoor te scheuren en te verzakken. Ofschoon
gewacht is totdat de grond aldaar tot rust is gekomen om te
zien of het scheuren nu niet een einde zou nemen, achten
wij herstel alsnog dringend noodig. Een bedrag van f 750.
wordt daarvoor geraamd.
Ofschoon dus voor een en ander geen gelden door ons be
hoeven te worden aangevraagd, zijn wij van meening dat wij
waar het hier geldt (althans wat de rioleering van het kasteel
betreft) de uitvoering van nieuwe werken in den zin van
art. 8 der Verordening van 27 Juli 1911, Gem.blad No. 23,
toch de machtiging van den Gemeenteraad daarvoor behoeven.
Mitsdien hebben wij de eer Uw College beleefdelijk te ver
zoeken ons tot het bekomen van die machtiging, voor zooveel
door U noodig geacht, wel Uwe medewerking te willen ver-
leenen.
De Commissie van Beheer,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
Q. J. Terpstra, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N». 222. Leiden, 4 October 1912.
Bij schrijven van 27 April 1911, verzochten wij de Com
missie voor het Openbaar Slachthuis ons wel te willen mede-
deelen, of het rapport der «Commissie ad hoc" in zake de
exploitatie van het Openbaar Slachthuis, naar haar oordeel
wijziging vau onze voorstellen, opgenomen onder No. 23 der
Ingekomen Stukken van 1909, wenschelijk maakte en zoo ja,
in welken zin.
Zooals U bekend is, hadden de voorstellen ten doel tot
verhooging der slacht- en keurloonen en tot aanstelling van
een derden veearts ten behoeve van den keuringsdienst der
toebereide vleeschwaren te geraken.
Thans bericht de Commissie ons in haar hierachter afge
drukt schrijven, dat deze voorstellen h. i. op het oogenblik
gevoegelijk kunnen worden ingetrokken.
Ons College kan met het advies der Commissie en de argu
menten, waarop dit steunt, volkomen medegaan en wij deelen
U mitsdien bij deze mede, dat de bij U ingediende voorstellen
d.d. 19 Januari 1909 (Ingek. Stukken No. 23) door ons worden
teruggenomen, aangezien de totstandkoming daarvan ons
vooralsnog niet noodig voorkomt.
Het in het schrijven der Commissie bedoelde rapport van
den Directeur ligt in de Leeskamer ter lezing.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 26en September 1912.
Wij hebben de eer U hierbij toe te zenden het rapport van
den Directeur van het Openbaar Slachthuis, No. 1078, waarin
een antwoord wordt gegeven op de tot ons door Uw College
gerichte vraag d.d. 27 April 1911of het rapport der Com
missie, belast met het instellen van een onderzoek naar de
oorzaken van het tekort op de exploitatie van het Openbaar
Slachthuis en naar de middelen, waardoor dat tekort kan
worden verminderd of gedekt, wijziging van de voorstellen
opgenomen onder No. 23 der Ingekomen Stukken van 1909,
wenschelijk maakt.
Met deze toezending meenen wij te kunnen volstaan.
Met den Directeur toch zijn wij van meening, dat de be
doelde voorstellen thans gevoegelijk kunnen worden inge
trokken.
Vooreerst zou bij den gunstigen loop, dien de exploitatie in
de beide laatste jaren heeft genomen, eene verhooging der
slachtloonen niet wel te verdedigen zijn; en daar slechts als
uitvloeisel daarvan door Uw College destijds werd voorgesteld
de keurloonen te verhoogen, kan thans ook dit voorstel als
niet meer noodig worden beschouwd.
Wat de uitbreiding van den Keuringsdienst betreft, ook
daartoe zou onze Commissie vooralsnog niet wenschen te be
sluiten. Wel zijn Wij nog steeds van meening, dat de keuring
der toebereide vleeschwaren, gelijk die thans geschiedt, geens
zins voorbeeldig mag worden genoemd, maar toch achten wij
het niet voorzichtig, zoolang niet de waarschijnlijke resultaten
der uitbreiding en hare financieele gevolgen althans eeniger-
mate kunnen worden overzien, tot het nemen van bindende
besluiten daartoe, reeds te adviseeren.
Wij kunnen ons daarom volkomen vereenigen met hetgeen
de Directeur ten deze voorstelt: n.l. met het nemen van een
proef, door een stelselmatig onderzoek in te stellen naar de
gebreken, die de producten van iedere fabriek op zichzelve
aankleven, om daarna met te meer succes en met door dit
onderzoek bepaalde middelen tegen de verschillende, aldus
ontdekte, vervalschingssystemen te kunnen ageeren.
Daar de kosten aan dit voorbereidend onderzoek verbonden
slechts gering zijn, meenen wij die uit de gewone exploitatie
te kunnen vindenen het is in deze omstandigheid, dat wij
met te meer reden Uw College in overweging zouden willen
geven, ook Uw voorstel tot uitbreiding van den Keurings
dienst, gelijk dit in 1909 werd gedaan, voorloópig althans,
als onnoodig te beschouwen en het daarom, met de twee
andere bovengenoemde voorstellen van dat jaar, thans wederom
in te trekken.
De Commissie voor het Openbaar Slachthuis,
J. C. van der Lip, Voorzitter.
Q. J. Terpstra, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 223. Leiden, 4 October 1912.
Voor de betrekking van keuringsveearts, tevens adjunct
directeur van het Openbaar Slachthuis alhier, opengevallen
tengevolge van het aan Dr. J. Eggink verleend eervol ontslag,
heeft zich slechts één sollicitant aangemeld, niettegenstaande
in den afgeloopen zomer 23 jonge veeartsen hunne studie aan
de Rijksveeartsenijschool hebben voltooid.
De oorzaak van die geringe animo is volgens de Commissie
voor het Openbaar Slachthuis hierin gelegen, dat de bezoldi
ging, die aan de betrekking verbonden is, te laag is. Deze
bedraagt ingevolge artikel 5 der verordening van 11 Mei 1911,
regelende het beheer van het Openbaar Slachthuis en den
rang, het getal, de bezoldiging en de wijze van benoeming
van het daaraan verbonden personeel (Gem.bl. No. 15) per
jaar 1200, met 4 verhoogingen van 100, telkens na 2 jaar
dienst, benevens 500 per jaar voor het waarnemen der
werkzaamheden van gemeenteveearts.
De keuringsveearts, wiens werkzaamheden niet te onder
schatten zijn, heeft zoodoende eerst na 8 jaar dienst een
salaris van 2100 bereikt, hetgeen voor een veearts, die dan
een leeftijd van 35 jaar bereikt zal hebben, zeker geen
aanlokkelijk vooruitzicht is.
Bovendien, al mochten er voor het aanvangssalaris nog
sollicitanten te vinden zijn, dan ligt het voor de hand, zooals
trouwens de ervaring heeft geleerd, dat eene spoedige mutatie
niet kan uitblijven.
Eene vergelijking met de salarissen in andere gemeenten
met ongeveer hetzelfde zielental als Leiden doet ook zien, dat
de hier bestaande salarisregeling niet voldoende te achten is,
zelfs al neemt men in aanmerking de toelage, die de keurings
veearts geniet voor het waarnemen der werkzaamheden van
gemeenteveearts, welke werkzaamheden trouwens, zooals in
de stukken te lezen is, in den loop der jaren steeds omvang
rijker geworden zijn en voor een deel buiten de openingsuren,
van het Slachthuis moeten worden verricht.
Volgens door den Directeur van het Slachthuis verstrekte
gegevens bedraagt het salaris van den adjunct-directeur te
Haarlem 20002400 (4 tweejaarlijksche verhoogingen van
100), te Nijmegen 1800f '2100 plus 500 als adjunct
directeur van den keuringsdienst van eet- en drinkwaren, te
Groningen f 1800—2200 en te Arnhem 1600—2000.
Zelfs dus wanneer men de toelage als gemeenteveearts bij
het salaris telt, is toch nog het traktement in Haarlem,
Nijmegen en Groningen hooger dan in onze gemeente. Alleen
te Arnhem is de toestand niet veel beter dan hier, doch
aldaar is het Slachthuis nog betrekkelijk korten tijd in ex
ploitatie en zal men, naar de Directeur van het Slachthuis
alhier in zijn rapport opmerkt, bij een eventueele vacature
ook wel verplicht zijn tot salarisverhooging over te gaan.
Uit een en ander meent de Commissie de conclusie te
moeten trekkendat de hier ter stede bestaande salarisrege
ling inderdaad niet voldoende kan worden geacht en dat men
uit die omstandigheid dan ook het feit zal moeten verklaren,
dat zich voor de laatste vacature slechts één sollicitant heeft
aangemeld. Zij stelt daarom, overeenkomstig het advies van
den Directeur, voor, zoowel het minimum als het maximum
met 300 te verhoogen en de jaarwedde mitsdien nader vast
te stellen op 1500 met 4 tweejaarlijksche verhoogingen van