113
rekend. Maar deze opgaven lijden primo aan het bekende
euvel, dat menigmaal op naam van anderen wordt ingeslagen,
en secundo, dat er bij de hooge quanta, die ten name van
groote slijtvergunningen staan, geen rekening is gehouden
met de vaak aanmerkelijke bedragen, die bij hoeveelheden
van 10 Liter of meer tegelijk uitgeslagen zijn, en daardoor
volgens art. 1, al. 1 der Drankwet hier buiten beschouwing
behooren te blijven. Vooral dit laatste bezwaar deed zich
thans gevoelen, nu onder de reclamanten slijters voorkwamen,
voor wie, naar onze commissie meende, de op grond hiervan
noodige vermindering van het cijfer van den omzet niet on
belangrijk zou zijn.
Een conferentie met de heeren schatter en herschatter van
wege de gemeente was alzoo noodzakelijk, en met genoegen
mogen we vermelden, dat beide heeren bereidwillig voldeden
aan ons verzoek, om in onze vergadering van 17 Juni tegen
woordig te willen zijn.
De toen verkregen inlichtingen en de later schriftelijk van
den schatter ontvangen staten stelden ons beter in staat ons
vergelijkend onderzoek aan te vangen. Maar toch bleef ook toen
nog menig eindcijfer der schatting onopgehelderd. Het waren met
name de groote slijtvergunningen, waar de twee door den
schatter opgegeven factoren ons een veel hooger uitkomst
deden verkrijgen dan de door hem als eindcijfer aan Burg.
en Weth. voorgestelde. Voor een gedeelte zijn deze vermin
deringen te verklaren door aftrek voor uitslagen van 10 of
meer liters, waarvoor echter geen cijfers werden overgelegd.
Maar in een aantal gevallen moet het lagere eindcijfer, naar
ons toeschijnt, ontstaan zijn uit de overweging, dat een strikte
toepassing van het Leidsche stelsel tot al te grove onbillijk
heden leiden zou. Als sprekende voorbeelden vermelden wij
de onderstaande zes gevallen, waarin de eerste kolom het
nummer vermeldt, waaronder de vergunning op de lijst voorkomt.
H°.
1
150
12473 L.
1210
560
5480 L.
79
100
15622
1020
610
9020
94
100
24491
1570
300
4060
107
90
48348
2760
350
5400
133
80
40995
2090
350
6075
163
100
25868
1660
360
5020
De laatste kolom geeft het aantal Liters, dat aangenomen
had moeten worden om tot den feitclijken aanslag te geraken
Een vergelijking van de totalen uit de kolommen 3 en 6
doet zien, dat gemiddeld slechts ruim 20 procent van den
«bekenden inslag" met vergunningsrecht wordt belast, zonder
dat echter de ingezonden staten van een dusdanige vermin
dering iets vermelden. Het vermoeden lag voor de hand, dat
bij dergelijke groote omzetten de bekende tabel (Ing. St.
1906, n°. 244) of de formule (Ing. St. 1910, n°. 297) geheel
buiten werking werd gesteld. En dit vermoeden ging over in
hooge waarschijnlijkheid, toen een vergelijking ons deed zien,
dat in alle 6 gevallen de aanslagen volkomen gelijk waren
aan die van het vorige jaar, ofschoon de «bekende inslagen"
sterke verschillen vertoonden, in één geval zelfs v«n meer
dan 9000 Liter.
Wij moesten dus wel tot de overtuiging komen, dat bij
groote slijtvergunningen de toepassing van het anders ge
volgde stelsel tot onbillijkheden zou leiden, en daarom reeds
in eerste instantie een ietwat andere maatstaf werd aange
legd; en dit heeft bij ons de vraag doen rijzen, of het dan
maar niet wenschelijk zou zijn, het geheele systeem van de
schatting te herzien om algemeen tot een billijker verdeeling
van lasten te komen.
Het ligt niet op den weg van onze commissie, om op dit
denkbeeld hier nader in te gaanmaar wij hebben de moei
lijkheid onder de oogen moeten zien, en onder de aandacht
van den Raad meenen te moeten brengen, want zeker is de
mogelijkheid riiet uitgesloten dat een volgend jaar een der
houders van bedoelde groote slijtvergunningen zich met een
réclame tot den Raad wendt, en dan is, met de tabel in de
hand, en met gegevens als in de aan ons overgelegde staten,
een billijke uitspraak niet wel mogelijk.
In 3 van de 4 gevallen, die onze commissie te onder
zoeken kreeg, had zij ook te doen met slijtvergunningen,
echter van bescheidener omvang en eenigszins anderen aard.
Bij onderzoek bleek ons, dat in bedrijven, analoog met die
der reclamanten, na behoorlijke correctie van het cijfer van
den inslag, de tabel in het algemeen tot basis had gediend,
en dit onderzoek deed het ons wenschelijk voorkomen, haar
ook voor reclamanten te moeten handhaven. Vooraf meenden
we echter, ook van den heer G. Hillenaar, deskundige van
wege de reclamanten eenige toelichting te moeten vragen
omtrent de wijze, waarop hij gekomen was tot zijn eindcijfers,
zooals we die in het herschattingsrapport vermeld vonden.
Het is toch wel grootendeels aan zijn afwijkende uitkomsten
toe te schrijven, dat deze reclames bij den Raad aanhangig
ziju geworden.
Met de meeste bereidwilligheid voldeed de heer Hillenaar
aan ons verzoek, en in onze vergadering van 24 Juni lichtte
hij ons zijn standpunt en wijze van berekenii g uitvoerig toe.
Evenals in 1906 gebleken was, baseerde hij ook nu weer
zijn uitkomst op de vermoedelijke winst, die in de zaak ge
maakt werd. Als voorbeeld geven we hier de berekening voor
een café-restaurant met uitsluitend vergunning a («voor ge-
gebruik ter plaatse van verkoop", tapvergunning).
Het geheele perceel is voor de personeele belasting geschat
op ƒ500 huurwaarde; het gedeelte, dat buiten het vergunnings
recht viel, schat de heer H. op 3.50 per week of 182 per
jaar. Blijft alzoo over voor de ruimte met vergunning 318.
Hiervan schat de heer H. f ten laste van bier, koffie en verdere
consumptie, dus of 106 ten laste van de vergunning.
Voor het verband van de gewone huurwaarde met, het
bedrijf berekent hij nu eerst de winst. In dat geval schat hij
de winst per liter op 50 cent en bij een bekenden inslag van
1404 L. komt hij dan tot een winstcijfer van 702. De totaal-
onkosten van de zaak becijfert hij op ƒ742.50, waarvan hij
Vs of ƒ247.50 op rekening van de vergunning stelt; blijft over
een winst van ƒ454 50. Als bijkomende term voor de huur
waarde wegens het verband met het bedrijf, neemt hij Vs
van deze winst, dus ƒ90.90 en komt dan uit ƒ106-|- ƒ90.90
tot een cijfer van 196.90, wat als naar gewoonte wordt
afgerond op ƒ190.
Een dergelijke rekenwijze, gevarieerd naar den aard van het
bedrijf, had de heer Hillenaar bij al zijn schattingen toegepast,
en het kan ons slechts verbazen, wanneer we zien, dat in
slechts 4 van de 21 gevallen ten slotte geen overeenstemming
verkregen werd met den herschatter vanwege de gemeente,
die al zijn herschattingen volgens de gewone methode verrichtte.
Daargelaten, of het oordeel der commissie van '1906: „nog
eenvoudiger is het stelsel van den heer Hillenaar" in zijn
vollen omvang toepasselijk scheen, was onze commissie een
stemmig van oordeel, dat afgezien van haar bezwaren en
mérites, deze methode van berekening niet toelaatbaar was
voor de vier reclamanten in afwijking van de 166 overige
aangeslagenen.
Onze commissie heeft daarom getracht, met behoud van de
vroegere berekeningswijze, le door het vaststellen van den
inslag na behoorlijke correctie voor den uitslag bij hoeveel
heden van 10 of meer liters, 2e door een onderzoek in loco,
en vergelijking met analoge perceelen, ter vaststelling van de
huurwaarde op zich zelf, een zoo billijk mogelijke basis te
verkrijgen ter bepaling van het verschuldigde recht. De
volgende tabel geeft alle daarop betrekking hebbende cijfers.
C. J. F. Smulders
ƒ100
10099 L.
140 L.
9959 L.
ƒ660
ƒ670
ƒ670
W. Hilarius
75
4105
255
3850
220
340
260
S. Buys
170
1404
0»
1404
190
230
230
Th. F.Schoondergang
90
8312
2237
6075»
380
410
375
Ter toelichting merken we op, dat omtrent het als grond
slag aan te nemen aantal liters overeenstemming bestaat
tusschen de herscbatters en onze commissie; bij No. 1 en No.
4 stemt ook onze grondslag «huurwaarde" met de door den
gemeentelijken herschatter aangenomene overeen. De kleine
verschillen, die toch tusschen onze waarden van H en de
zijne te voorschijn komen, moeten aan niet geheel juiste
berekening worden toegeschreven, maar zijn zonder invloed
op het te betalen recht. Anders staat het bij den tweeden
en derden reclamant, waar onderzoek in loco en vergelijking
met andere perceelen ons beslist tot een lagere huurwaarde
voerden dan de vroeger aangenomene.
Resumeerende hebben wij de eer aan den Raad voor te
stellen
a. te handhaven de aanslagen van J. C. F. Smulders ad
175 en van Th. F. Schoondergang ad 100;
b. te bepalen den aanslag van W. Hilarius en S. Buys,
naar huurwaarde in den zin der wet van 220 en 190, op
respectievelijk 62.50 en 50.
De Commissie ad hoe
J. Bosch.
J. P. Driessen.
Aan den Raad. Zwiers.
Huur.
Inslag.
Berekende
H.
H. volgenB
sohatter.
Corresp.
hoey.
Reclamant.
Huurwaarde.
Bekende
inslag.
Correctie
voor uitslag.
Grondslag.
X
Schatting.
Herschatting.