Gh. van Spall.
112
aan ons College teekeningeri van de hoofdleidingbuizen in te
dienen, zoodra deze zijn gelegd.
Wij geven u mitsdien in overweging aan de Leidsche Duin
watermaatschappij vergunning 1e verleenen tot de levering
van duinwater in het gedeelte der gemeente Leiderdorp, dat
op de teekening in blauwe tint is aangegeven, onder voor
waarde
a. dat de Maatschappij aan ons College teekeningen van de
hoofdbuizen inzendt, zoodra deze zijn gelegd;
b. dat de vergunning ophoudt van kracht te zijn, indien
daarvan vóór 1 October 1914 geen gebruik is gemaakt;
en voorts onder uitdrukkelijke bepaling, dat deze vergunning
als geheel op zichzelf staande zal worden beschouwd en de
gemeente voor het vervolg zich hare volle vrijheid voorbe
houdt.
Aan den Gemeenteraad. Buig. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Leidsche
Duinwater Maatschappij gevestigd te Leiden:
dat bij haar aanvragen zijn ingekomen voor de levering van
duinwater in de gemeente Leiderdorp en wel ten N. van de
Willemstraat en ten N. van den Nieuwen Rijn in het verlengde
van de Rijnkade;
dat binnen een niet al te ver verwijderd tijdstip een grooter
aantal woningen zal worden gebouwd;
dat zij met het oog daarop meerdere aanvragen van die
zelfde strekking zal ontvangen
dat het daarom wenschelijk ware om, naar gelang de be
hoefte daaraan zich doet gevoelen, hoofdbuizen te leggen in
het volgende gedeelte van de gemeente Leiderdorp:
ten Noorden begrensd door de Stinksloot
Oosten Zijl
Noordoosten den Ouden Rijn
n Zuiden Nieuwen Rijn
en verder aansluitende aan de grens der gemeente Leider,
een en ander zooals in blauwe tint op bijgaande kaart is
aangegeven
dat zij volgens Art. 12 der Concessie Uwe goedkeuring
noodig heeft voor de waterlevering aldaar.
Redenen waarom requestrante zich tot U wendt met bet,
eerbiedig verzoek haar toestemming te verleenen voor de
waterlevering in het gedeelte der gemeente Leiderdorp als
op bijgaand kaartje in blauw is aangegeven.
't Welk doende enz.
De Leidsche Duinwater Maatschappij,
G. A. A. Middelburg.
Leiden, den 13en Juni 1912.
N°. 214. Leiden, 25 September 1912.
In haar hierachter afgedrukt rapport stelt de uit Uw
midden benoemde Commissie van onderzoek inzake de tegen
den aanslag in het vergunningsrecht ingekomen reclames
voor, de aanslagen van C. J. F. Smulders ad 175 en van
Th. F. Schoondergang ad ƒ100 te handhaven, doch de aan
slagen van W. Hilarius eri S. Buys resp. terug te brengen
op 62.50 en 50. De beide eerste aanslagen, waaromtrent
tusschen ons College en de Commissie overeenstemming be
staat, behoeven wij derhalve niet nader te bespreken, doch
over de beide andere aanslagen zouden wij nog wel het een
en ander in het midden willen brengen.
Uit het rapport der Commissie blijkt, dat aangaande het
als grondslag voor de schatting aan te nemen aantal liters
gedistilleerd overeenstemming bestaat tusschen de Commissie
en de herschatters en dat het verschil alleen voortkomt uit
een verschil in schatting van den anderen grondslag, zijnde
de huurwaarde van de localiteit, waarvoor de vergunning is
verleend (in het vervolg kortheidshalve lokaalwaarde genoemd),
afgezien van den omzet.
Deze lokaalwaarde nu is door de Commissie ten opzichte
van het perceel van W. Hilarius geschat op f 75 en ten op
zichte van dat van S. Buys op f 170, terwijl ons College
overeenkomstig het advies der herschatters als lokaalwaarde
resp. ƒ90 en ƒ250 had aangenomen.
Aangezien in het rapport der Commissie alleen vermeld
wordt, dat zij tot die lagere lokaalwaarde gekomen is na een
onderzoek in loco en na vergelijking met andere perceelen,
zonder dat dit nader wordt toegelicht, was het voor ons
College aanvankelijk hoogst moeilijk onze houding in deze te
bepalen.
Een der leden van ons College heeft zich daarom de moeite
getroost nog eens in bijzonderheden na te gaan, of men bij
eene vergelijking met andere perceelen inderdaad tot een
lagere lokaalwaarde moet komen.
De uitslag van zijn onderzoek heeft hij neergelegd in een
nota, die in de Leeskamer ter visie ligt aan en de hand waar
van wij het volgende meenen te moeten opmerken.
Als vaststaand feit, hetwelk naar wij gelooven door niemand
wordt betwist of aangerallen, kan worden aangenomen, dat
in Leiden de geringste localiteit in de onaanzienlijkste buurt
altijd nog op ten minste f 50 lokaalwaarde afgezien van den
omzet moet worden berekend.
Dit feit toont o. i. al voldoende aan, dat een lokaalwaarde
afgezien van den omzet ten bedrage van f 9U voor het per
ceel van W. Hilarius, met een oppervlakte van 12.01 M2.en
gelegen aan de Breestraat (no. 79), niet te hoog is. Doch boven
dien blijkt uit eene vergelijking met de andere perceelen,
waarvan de vergunningslokalen een oppervlakte van 12 M2.of
minder hebben, dat de door ons aangenomen lokaalwaarde vol
strekt niet te hoog is. De in de nota uitgewerkte vergelijking toch
doet zien, dat de lokaalwaarde van het perceel van W. Hila
rius slechts 21 hooger is geschat, dan de gemiddelde
taxatie van de op anderen, meestal veel minderen, stand
gelegen lokalen.
Om deze reden, alsook met het oog op het boven aange
haalde betreffende de minimum-lokaalwaarde, is dus de dezer
zijds aangenomen lokaalwaarde afgezien van den omzet, ten
bedrage van ƒ90.zeker niet te hoog te noemen en kunnen
wij derhalve niet medegaan met het voorstel der Commissie,
om de huurwaarde in verband met den omvang van het
bedrijf van ƒ260.te verlagen tot 220.
Met betrekking tot de lokaalwaarde afgezien van den omzet
van het perceel van S. Buys, groot 54.68 M2. en gelegen aan
de Breestraat (No. 74), heeft de in de nota gemaakte vergelijking
ons geleerd, dat de geschatte waarde ad ƒ250 inderdaad te
hoog is en dat het door de Commissie aangenomen bedrag
van ƒ170 als vrij juist kan worden aangemerkt. Eene schatting
van ƒ170 toch is nog 48 hooger dan de gemiddelde taxatie
van de op andere standen gelegen lokalen met een oppervlake
van 50 tot 60 M2. Met het voorstel der Commissie om de
huurwaarde in verband met den omvang van het bedrijf
voor het perceel van S. Buys van ƒ230 tot ƒ190 te verlagen
kunnen wij ons dus thans wel vereenigen.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
mitsdien in overweging af te wijzen de de reclames van
C. J. F. Smulders, Th. F. Schoondergang en W. Hilarius,
doch den aanslag van S. Buys terug te brengen van ƒ62.50
op 50.
De in het rapport der Commissie gemaakte opmerkingen
over het door den schatter en de herschatters gevolgde systeem
van schatting zullen een punt van nadere overweging bij ons
College uitmaken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 2 September 1912.
In Uwe vergadering van 2 Mei 1912 aangewezen om op te
treden als Commissie voor het nagaan van bezwaarschriften
tegen aanslagen in het vergunningsrecht, hebben wij de eer,
U het volgende te berichten.
De Commissie hield vier vergaderingen, waarin achtereen
volgens werden behandeld: haar werkwijze, een vergelijkend
overzicht van de aanslagen in het algemeen en daarna van de
vier reclamanten in het bizonder. Aan eenige lokalen met
vergunning, waaronder ook die der reclamanten, werd bovendien
met het oog op de aan te nemen huurwaarde een bezoek
gebracht.
Wat algemeene opmerkingen betreft, zou onze Commissie
grootendeels hebben kunnen verwijzen naar het verslag van
haar nagenoeg evenzoo samengestelde voorgangster van 1910
(Ingek. Stukken No. 297), ware het niet, dat eenige toen reeds
gesignaleerde bezwaren thans in nog versterkte mate waren
opgetreden, waardoor het werk der commissie bemoeilijkt en
vertraagd werd.
Zooals U bekend is, bestaat het werk der schatters uit twee
wel te onderscheiden onderdeelen:
1°. het nagaan van den 50-procentigen omzet, voor zoover
die valt onder de bepalingen van het vergunningsrecht;
2°. het vaststellen van een som als huurwaarde, die de
lokaliteit, afgezien van dien omzet, zou hebben.
Voor een billijke behandeling achtten wij bij het vaststellen
van deze beide factoren voor de vier reclamanten een verge
lijkende studie met de schattingscijfers in andere analoge
gevallen volstrekt noodzakelijk. Omtrent beide elementen lieten
thans echter de door schatters en herschatters aan B. en
W. ingezonden staten ons vrijwel in het duister. Wel was
aanwezig een staat van den Inspecteur der Directe Belastin
gen, inhoudende opgaaf van het ten naam van eiken ver
gunninghouder ingeslagen gedestilleerd, en het bleek, dat in
de meeste gevallen de aanslag ook naar dien staat was be-