130 DONDERDAG 3 SEPTEMBER 1912. boomen is beplant, dit hier niet het geval is. Er staan wel boomen aan den kant, en ook is het nieuwe gedeelte beplant, maar er is nog een groot deel onbezet. En ook voor de paden is er beschutting noodig. Ik sprak met iemand die vele markten bezocht en die zeide tot mijde Leidsche markt is wel van alle markten de bestehaar ligging bij water en spoor is allergunstigst, er is maar één gebrekdat er geen boomen zijn; elke druppel regen die valt, is je deel en in den zomer staat men te braden midden tusschen het warme vee. Ik zou dus in overweging willen geven om de geheele markt met boomen te beplanten. De heer Fokker. M. d. V. Het heeft mijn aandacht getrokken, dat in een paar courantenberichten wordt gezegd, dat in de buitengemeenten die het gas van de Leidsche gasfabriek betrekken, geklaagd wordt, dat met den aanleg van buizen niet genoeg wordt opgeschoten, terwijl men wel eens in de stad hoort, dat wanneer men bij nieuwe aansluitingen er over klaagt, dat niet met den noodigen spoed wordt gehandeld, het antwoord is, dat het ook zoo bijzonder druk is in verband met de buitengemeenten. Terwijl men vroeger hoorde, dat alles zoo vlug en goed ging, hoort men nu het tegendeel. Hebben Burgemeester erï Wethouders van die klachten nota genomen, en kan daaraan, wanneer zij althans juist zijn, worden tege moet gekomen? Of kunnen Burgemeester en Wethouders verklaren, dat dergelijke klachten niet juist of overdreven zijn, dat men geen reden tot klagen heeft? De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben ab soluut geen klachten ontvangenik hoor er nu het eerst van. Wanneer men in de buitengemeenten zulke klachten heeft, zoodat zelfs in courantenberichten daarover wordt gesproken, dan zou men toch verwachten dat er bij ons College van Burgemeester en Wethouders wel een officieele klacht zou zijn ingediend. Men kan toch niet verwachten dat wij alle couranten verslagen van wat er elders voorvalt nauwkeurig volgen om te zien of er iets is, waarin wij wellicht verbetering kunnen brengen. En wanneer men in Leiden zelf klachten heeft, waarom wendt men zich dan wel tot den heer Fokker en niet tot ons? Dat zou ik alleen kunnen begrijpen, wanneer bet een procedure betrof. Wij zullen evenwel wat de heer Fokker heeft gezegd in ons College nader bespreken en het ook ter kennis brengen van Commissarissen van de gasfabriek. De heer Fokker. Dank u, M. d. V., dan heb ik mijn doel bereikt. De heer Sijtsma. M. d. V. In uw kwaliteit als hoofd der politie zou ik u wel een enkele inlichting willen vragen en over een zaak die u als zoodanig aangaat een paar opmer kingen maken. Het geldt n.l. de benoeming van een Adjunct- Inspecteur van politie, die wij dezer dagen in de couranten hebben kunnen lezen. Zooals men heeft kunnen lezen is daar voor benoemd een jongmensch die corrector-verslaggever van een dagblad is. Dit heeft mij niet alleen, maar ook anderen bevreemd. Wanneer u dien persoon benoemd hebt om de processen-verbaal van de politie te corrigeeren of berichten klaar te maken voor de pers, dan kan ik mij dit begrijpen, maar De Voorzitter. Mag ik u even in de rede vallen om u de moeite te besparen verder over deze quaestie te spreken. Ik geloof, dat ik verkeerd zou doen wanneer ik u op een derge lijke vraag antwoordde. De benoeming van ambtenaren bij de politie berust geheel bij mij, en ik kan u niet in eene beoor deeling laten treden van de redenen die er mij toe hebben geleid, om iemand, wien ook, te benoemen. Ik wil dit alleen antwoorden dat ik steeds volgens eer en geweten, de beste krachten, die zich aanmelden benoem. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb deze zaak niet ter sprake gebracht om u bij voorbaat te verwijten, dat deze benoeming niet goed zou zijn. Maar waar tegenwoordig het politievak een heel moeilijk vak is, waar wij zelfs op het hebben van knappe politieagenten zooveel prijs stellen, dat wij het politie- diploma extra betalen, waar wij zelfs subsidie geven voor een cursus ter verkrijging van het politiediploma, daar moet het vreemd aandoen te vernemen dat een chef bij de politie wordt benoemd die nooit blijk heeft gegeven iets van politiezaken te weten. Nu zou ik zeggen, wanneer wij hier geen geschikt persoon kunnen krijgen voor chef van de politie, dat daar voor een reden moet zijn. Ligt dit hieraan, dat wij de politie ambtenaren niet behoorlijk salarieeren? Wanneer men voor de betrekking van adjunct-inspecteur iemand moet benoemen die buiten het vak staat, die nog eerst de leerschool moet doorloopen, dan kan daarvan de oorzaak zijn, dat wij in vergelij king met andere gemeenten, niet genoeg salaris geven. Dat zou dan ook een reden kunnen zijn om de salarissen bij het kader der politie te verhoogen, te herzien. Het komt mij voor, dat een chef van de politie, een man die de agenten moet controleeren, iemand moet zijn die verstand van het politie vak heeft, ook deze kennis waait iemand maar zoo niet aan; hij moet met allerlei menschen kunnen omgaan, wetskennis bezitten enz. Daarom dacht ik, dat het in het belang van de zaak was, wanneer ik deze benoeming ter sprake bracht, die ik liefst hierdoor verklaar, dat u te weinig keus hebt gehad. De Voorzitter. Wanneer het ook al niet juist is, dat de salarissen van de politie-agenten hier slechter zijn dan elders, dan is het toch van het grootste belang, dat in de superieure rangen menschen komen die goed gesalarieerd worden. De heeren zouden eerlang dan ook wel bemerkt hebben dat ik dien weg op wil. ümdat men mij nu echter uit mijn tent heeft gelokt, wil ik u nu wel reeds zeggen, dat wij met een voorstel zullen komen tot nadere regeling van de salarissen van de Adjunct-Inspecteurs met als het ware eene reconstructie van de bestaande regeling. Liefst zou ik dit voorstel doen vóór de behandeling van de begrooting, maar in elk geval zal het toch binnenkort worden ingediend. Dat heeft echter niets te maken met deze benoeming. Ik wil u daaromtrent ook nog dit zeggen, dat ik nog liever iemand heb die vreemd in het vak komt, maar die be wezen heeft, dat zijn algemeene ontwikkeling goed is, dan iemand zonder algemeene ontwikkeling, doch die een korten tijd, misschien als schrijver, bij de politie is werkzaam ge weest. Nog aangenamer is het natuurlijk, wanneer men iemand kan krijgen met algemeene ontwikkeling en die ook reeds zijn sporen bij de politie heeft verdiend. Maar dan moet zich zoo iemand ook maar juist voordoen, en men moet niet ver geten, dat het hier gold de betrekking van Adjunct-Inspecteur, waarvoor men in de praktijk van het ambt nog niet behoeft doorkneed te zijn. De heer Sijtsma. Dank u, M. d. V. Niemand verder het woord verlangende, wordt de verga dering gesloten. Leiden, ter Boekdrukkerij van J. I. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 8