108 circulaire, ter bevordering van eene ricbtige uitvoering van de artikelen 17 tot en met 20 der verordening van 7 Decem ber 1911 (Gem. Blad no. 41), regelende de uitkeering der jaarwedden aan onderwijzers en onderwijzeressen in geval van verlof. In artikel 17 dier verordening wordt bepaald, dat aan onderwijzers en onderwijzeressen, aan wie overeenkomstig het advies van hun geneesheer een verlof wegens ziekte wordt toe gestaan, dit verlof met behoud der jaarwedde niet langer wordt verleend dan gedurende twaalf achtereenvolgende maanden, terwijl artikel 18 daaraan toevoegt, dat indien na het ver strijken van die twaalf maanden uit een rapport van den geneesheer blijkt, dat de onderwijzer nog niet in staat is zijne werkzaamheden te hervatten, hem wederom voor ten hoogste zes maanden een verlof kan worden verleend, met inhouding van de helft der jaarwedde Uit deze bepalingen blijkt dus ten duidelijkste, dat aan de onderwijzers of onderwijzeressen bij ziekte alleen dan salaris mag worden uitgekeerd, indien hun overeenkomstig het advies van hun geneesheer verlof is toegestaan. Geheel onjuist is dus de bewering van adressante, dat aan het ouderwijzend personeel door ons College een nieuwe ver plichting is opgelegd en hare ontstemming daarover is dus ten eenenmale misplaatst. Indien adressante zich slechts de moeite had gegeven de door Uwe Vergadering vastgestelde verordening na te lezen, dan had zij geweten, dat hetgeen zij nu noemt een onbillijke maatregel van ons College en waarover zij van hare ontstemming meende blijk te moeten geven, enkel een uitvloeisel of liever de toepassing is van eene door Uwe Vergadering vastgestelde verordening. Temeer springt dit in 'toog, nu in de meergenoemde circu laire, die door de hoofden der scholen ter kennis is gebracht van het onderwijzend personeel, met zoovele woorden verwezen wordt naar de artikelen 17 en volgende dier verordening. Thans moeten wij U nog mededeelen, waarom wij gemeend hebben afwijzend te moeten beschikken op het tot ons College gericht verzoek, om wel te willen bepalen, dat bijaldien de zieke onderwijzer of onderwijzeres niet voornemens is zich onder geneeskundige behandeling te stellen, het verlangd attest zal worden gegeven door een geneesheer vanwege ons College gezonden èn op kosten van de gemeente. Die redenen zijn de volgende. Het komt ons voor, dat een onderwijzer, die zoo ziek is, dat hij zelfs langer dan drie dagen zijne plichten in de school niet kan waarnemen, wel steeds onder geneeskundige behandeling zal zijn. Is de ziekte van zoo lichten aard, dat de hulp van een geneesheer in het geheel niet behoeft te worden inger oepen, dan zal zij in den regel wel na drie dagen in zoover geweken zijn, dat de onderwijzer weder zijn taak kan op zich nemen. En voor het enkele geval, voor die enkele uitzondering, waarin dit niet zoo mocht zijn, kan het bezwaarlijk onbillijk worden genoemd, dat een attest moet worden overgelegd. Bovendien zullen vele onderwijzers wel lid zijn van een of ander zieken fonds en dus zoodoende het attest geheel kosteloos kunnen verkrijgen. Dit alles in aanmerking nemende, gelooven wij, dat er voor de gemeente geen enkele aanleiding is om de kosten van het geneeskundig attest voor hare rekening te nemen, te minder waar ook in andere takken van dienst met groot personeel een geneeskundig attest wordt geëischt en dat wel onmiddellijk en niet, zooals bij het onderwijzend personeel, ingevolge eene milde toepassing der verordening, eerst na drie dagen. Ook voor aanwijzing van eetr z.g. controleerend geneesheer van gemeentewege, zooals adressante vraagt, voelen wij voor alsnog weinig. Deze zou dan natuurlijk billijkheidshalve bij iedere voor komende ziekte onder het onderwijzend personeel eene ver klaring van zijne bevinding moeten afgeven, dus ook wanneer de zieke onderwijzer een eigen geneesheer heeft geraadpleegd, en dit zou voor de gemeente, gelet op de zoo talrijk voor komende ziekten bij het onderwijzend personeel, eene groote uitgave worden, waartoe wij ons vooralsnog niet gerechtigd achten U te adviseeren, eenig en alleen, omdat een zieke onderwijzer dan een hoogst enkele maal geen eigen genees heer om een attest zou behoeven te vragen. Bovendien zou dan, maar dit is natuurlijk van onder geschikt belang, ook nog eerst eene wijziging der ver ordening moeten plaats hebben, aangezien deze, zooals wij reeds in herinnering brachten, thans overlegging van een attest van den geneesheer van den onderwijzer- eischt. Op grond van al het bovenstaande geven wij IJ dus in overweging niet op het verzoek van adressante in te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan de Raad van de Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigde eerbied te kennen de afdeling „Leiden" van de „Bond van Nederlaridsche Onderwijzers", dat door het Kollege van B. en W. aan de onderwijzers en onderwijzeressen bij het openbaar lager onderwijs alhier de verplichting is opgelegd, bij een verzuim wegens ziekte van meer dan drie dagen een attest van de geneesheer over te leggen, dat zij genoemd Kollege bij adres van 19 Junie 11. verzocht heeft, „wel te willen bepalen, dat bijaldien de zieke onder wijzer of onderwijzeres niet voornemens is zich onder genees- „kundige behandeling te stellen, het verlangd attest zal worden „gegeven door een geneesheer vanwege Uw Kollege gezonden „èn op kosten van de Gemeente". dat bij schrijven van 21 Junie 11. op dat verzoek afwijzend is beschikt, dat het toch onbillik moet worden geacht een ambtenaar nieuwe verplichtingen op te leggen, waarvan uitgaven het gevolg zijn, die hij zonder de opgelegde verplichtingen niet zou hebben gedaan, redenen, waarom zij onder verwijzing naar bijgaande toe lichting, zich tot U wendt met het beleefd verzoek, maatregelen te nemen, waarbij deze onbillikheid wordt weggenomen. Hetwelk doende. Namens de afdeling „Leiden" van de B. v. N. J. M. Vos Rz., Voorzitter. L. v. Asperen, Sekretaris. Leiden, Augustus 1912. N°. 205. Leiden, 12 September 1912. Bij nevensgaand adres verzoekt de heer M. A. A. Steijns, leeraar in de gymnastiek aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens en aan de openbare lagere scholen in deze gemeente, hem, ingevolge artikel 8 der verordening van den 30eti Juni 1910 (Gemeenteblad No. 14), toestemming te willen verleenen tot het geven van privaatonderwijs in het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht. Tegen inwilliging van dat verzoek bestaat bij ons geen be zwaar, mits de gewone voorwaarden, waaronder het gebruik van gymnastieklokalen wordt toegestaan, aan de te verleenen vergunning worden verbonden. Wij geven U derhalve in overweging aan den heer M. A. A. Steijns tot wederopzeggens vergunning te verleenen tot het geven van privaatonderwijs in het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht, des Woensdagsmiddags van 4 tot 5 uren, tegen betaling van ƒ15 'sjaars, voor het gebruik van dat lokaal, en van de kosten van vuur, licht, schoonhouden en bediening en onder voorwaarde, dat de kosten van herstel van aan het gebouw of meubilair eventueel toegebrachte schade door adressant worden vergoed en dat alle ter zake van het ge bruik door ons te geven voorschriften zullen worden nage komen. Aan den Gemeenteraad. Buig. en Weth. van Leiden. Leiden, den 9en September 1912. ündergeteekende, Steyns, M. A. A., leeraar in de gymnastiek verzoekt beleefd het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht No. 7, op Woensdags n.m. van 45, te mogen gebruiken, tot het geven van privaatlessen. 't Welk doende, enz. A. Steyns. Aan Edelachtbare Heeren Leden van den Gemeente Raad te Leiden. N°. 206. Leiden, 12 September 1912. Bij raadsbesluit van 29 September 1910 werd aan de Leidsche Gymnastiek- en Schermvereeniging «Hercules" tot wederop zeggens vergunning verleend om het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht alhier te gebruiken, voor het houden van oefeningen, des Maandagsavonds van 8 tot IOV2 uur, tegen betaling van een bedrag van 15.'sjaars per weke- lijksch uur en van de kosten van vuur, licht, schoonhouden en bediening en onder voorwaarde, dat de kosten van herstel van aan het gebouw of meubilair eventueel toegebrachte schade door de vereeniging werden vergoed en dat alle ter zake van het gebruik door ons te geven voorschriften zouden worden nagekomen. Thans verzoekt het Bestuur dier Vereeniging, bij zijn hierbij overgelegd adres, om van genoemd lokaal gebruik te mogen maken des Vrijdagsavonds van 8 tot IOV2 uur en zulks in plaats van des Maandagsavonds, wat wel niet in het adres is vermeld, maar dat toch volgens verkregen inlichtingen de bedoeling blijkt te zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 4