GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 105 raGEK»HEX STUKKEN. N°. 198. Leiden, 2 September 1912. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij tegen het door H.H. Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit gedane drieledige voorstel, opgenomen in de voordracht van Burg. en Weth. onder No. 197 der Ing. Stukken, geene bedenkingen heeft, onder voor waarde evenwel, dat, indien de gemeente eventueel een hoogere rente dan 4*/2 zal moeten betalen, ook aan de Licht fabrieken het hoogere percentage in rekening zal worden gebracht. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 199. Leiden, den 31 Augustus 1912. Door de splitsing van de laagste twee klassen van het Gymnasium is het weder noodig, dat een tijdelijke leeraarin de oude talen worde benoemd. De Heer Ch. J. Bryce, doctorandus in de oude letteren alhier, die gedurende den afgeloopen cursus deze betrekking heeft bekleed, wenscht voor eene herbenoeming niet in aanmerking te komen. Wij hebben hierbij de eer, U de sollicitatiestukken van vier heeren, die zich voor de vacante betrekking hebben aange meld, te doen toekomen, en Uw College daaruit de navolgende aanbeveling te doen, 1. de Heer H. D. BRASCAMP, doctorandus in de oude letteren, leeraar aan het Vossius-Gymnasium te Amsterdam, 2. Dr. J. W. VAN RÜOYEN, wonende te 's-Gravenhage. Curatoren van het Gymnasium S. G. de Vries, wd Voorzitter. de Jong, Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 200. Leiden, 6 September 1912. Aan het slot van Uwe vergadering van 3 dezer werd door den Burgemeester medegedeeld, dat hij hoopte nog vóór de behandeling der begrooting voor het volgend dienstjaar een voorstel in te dienen tot reconstructie der positie van de adjunct-inspecteurs van politie. Deze mededeeling hield verband met het feit, dat in den laatsten tijd de adjunct-inspecteurs, zelfs al waren zij nog betrekkelijk kort in functie, reeds moeite deden elders eene betrekking bij de politie deelachtig te worden, terwijl bij voorkomende vacatures bijzonder weinig geschikte sollicitanten zich aanmeldden. Het behoeft wrel geen nader betoog, dat die veelvuldig voor komende mutaties onder de adjunct-inspecteurs en de moei lijkheid, om in de vacatures te voorzien, bij een corps als de politie hoogst nadeelig is en dat daarom door den Burge meester is overwogen, waaraan een en ander te wijten was en op welke wijze in dien toestand verandering kon worden gebracht. De voornaamste oorzaak van de vele mutaties in den laat sten tijd meent de Burgemeester hierin te moeten zoeken, dat de vooruitzichten voor de adjunct-inspecteurs hier ter stede niet bijzonder gunstig zijn. Ingevolge artikel 2 der verordening van 13 October 1910 (Gem. Blad No. 20) bedraagt hunne aanvangswedde 850, met vier tweejaarlijksche verhoogingen, ieder van 50, tot een maximum van 1050, terwijl de bezoldiging van hen, aan wie de rang van adjunct-inspecteur le klasse wordt toe gekend, 50 hooger is, dan volgens de zooeven genoemde regeling. De adjunct-inspecteurs kunnen hier dus eerst na 8 jaar dienst 1100 'sjaars verdienen en blijven dan verder steeds op dat bedrag staari, tenzij zij tot inspecteur mochten wor den benoemd. Dit laatste heeft echter alleen plaats, indien er in den rang van inspecteur een vacature is en aangezien het aantal inspec teurs volgens de bestaande usance ten hoogste 3 bedraagt, is de kans op promotie al uiterst gering. De Burgemeester wil daarom een dusdanige regeling tref fen, dat de adjunct-inspecteurs 2 jaar na het bereiken van hun maximum-salaris, hetgeen op 1100 zou blijven bepaald, bij gebleken geschiktheid en betoonden dienstijver tot inspec teur woelen bevorderd, waardoor dus voor hen de mogelijk heid zou worden geopend om tenslotte een salaris van 1700, de maximum bezoldiging der inspecteurs, te bereiken. In verband hiermede dient dan in artikel 1, 2e lid gelezen te worden, dat aan drie in plaats van aan slechts één van de inspecteurs de titel van inspecteur le klasse kan worden toe gekend, teneinde de mogelijkheid te openen aan hen, die de functies vervullen, welke volgens den thans geldenden toe stand in den regel door inspecteurs worden vervuld, b.v. na een diensttijd van zes jaren in die functies, den titel van inspecteur le klasse toe te kennen met de daaraan verbonden toelage van 100 'sjaars. Verder kan dan de toekenning van den titel le klasse aan de adjunct-inspecteurs vervallen, aan gezien het de bedoeling is hun maximum-salaris ook zonder dien titel 1100 te doen bedragen en het vooruitzicht om tot inspecteur te worden bevorderd, al bestaat in dien rang ook geen vacature, die toekenning overbodig maakt. Behalve vooruitzicht op promotie wenscht de Burgemeester ook nog eene andere wijziging in de positie der adjunct inspecteurs te brengen. Het komt hem n.l. voor, dat, al blijft het maximum-salaris op ƒ1100 bepaald, het aanbeveling verdient de minimum jaarwedde ad 850 tot 1000 te verhoogen, ten einde de nieuwe titularissen zooveel mogelijk te kunnen recruteeren uit hen, die in het bezit zijn van het diploma van den bond van inspecteurs van gemeentepolitie in Nederland. Eindelijk zal in verband met de afschaffing van den titel adjunct-inspecteur le klasse voor den thans in functie zijn- den ambtenaar met dien titel een overgangsbepaling moeten worden gemaakt, waardoor deze ambtenaar dien titel met de daaraan verbonden toelage ad 50 behoudt. De Burgemeester vertrouwt, dat door deze nieuwe regeling, die hij gaarne op 1 Januari 1913 in werking zou zien treden, op afdoende wijze in den mingunstigen toestand verbetering zal worden gebracht. Een en ander zal voor het jaar 1913 een meerdere uitgave van f 600 ten gevolge hebbenmet het oog op plaats gehad hebbende mutaties kan echter met verhooging van den desbetreffenden begrootingspost met ƒ400 worden volstaan. Ons College kan zich met de voorstellen van den Burge meester volkomen vereenigen en wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot vaststelling van de navolgende verordening over te gaan. VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 13 October 1910 (Gem.Blad No. 20), houdende rege ling van de bezoldiging der politie-beambten in de gemeente Leiden. Artikel 1. Art. 1, 2e lid van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt: »Aan drie van de inspecteurs kan de titel van inspecteur le klasse worden toegekend." Art. 2. Art. 2, alinea 4 wordt gelezen als volgt: »de adjunct-inspecteur geniet een aanvangswedde van 1000 met twee tweejaarlijksche verhoogingen, ieder van 50, tot een maximum van 1100;" Art. 3. Art. 2, voorlaatste lid wordt gelezen als volgt: »De inspecteur, aan wien de rang van le klasse wordt toe gekend, geniet een bezoldiging, die 100 hooger is, dan die welke hem volgens bovenstaande regeling zou toekomen." Art. 4. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1913. Art. 5. Overgangsbepaling. De thans in functie zijnde adjunct-inspecteur le klasse behoudt dien titel en de daaraan verbonden toelage ad 50, zoolang hij den rang van adjunct-inspecteur bekleedt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 201. Leiden, 10 September 1912. Uns refereerende aan het hieronder afgedrukt advies der Kamer van Koophandel en Fabrieken, geven wij U in over weging afwijzend.te beschikken op nevensgaand verzoek van J. H. Jansse, om alsnog geplaatst te worden op de lijst van kiezers voor leden dier Kamer. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 1