DONDERDAG 22 AUGUSTUS 1912. 119 brand eerder dan tot dusverre beteugeld kan worden en zoo ja, welke. Wanneer men u deze vraag zoo hoort uitspreken, zou men zoo denken, dat de branden hier slecht of langzaam worden beteugeld. En dat is toch zeker niet het geval. Integendeel! Nog kort geleden heb ik met iemand gesproken van buiten deze gemeente en gisteren nog met iemand uit Leiden, beiden deskundigen op dit gebieden deze waren beiden van oordeel; dat men den hoed moet afnemen voor de wijze, waarop in Leiden een brand wordt gebluscht. De quaestie of er in sommige opzichten wrijving bestaat tusschen den Commandant en het overig personeel der brand weer, staat daar geheel buiten. De vraag waar het voor het oogenblik op aankomt is slechts: of er eenige schade wordt berokkend, door de gegeven »order" van den heer Stam. In de laatste raadsvergadering heb ik gezegd, dat er geen order van den heer Stam bestond. Men vroeg mij toen of mij een order bekend was, die verbood water te geven zonder toe stemming van den Commandant. En daarop heb ik geant woord »dat zulk een order niet bestond". Toen heeft de heer de Graaf zich geroepen gevoeld om in het Leidsch Dagblad te publiceeren, wat hij en met hem de andere Opperbrand- meesters dan toch als vorder" van den Comma ïdant hadden ontvangen. En toen bleek dat die order niet een verbod tot watergeven, maar een verbod tot uitrukken behelsde, zoolang daartoe riiet het alarm B was gegeven. En nu moge het waar zijn, dat uit deze »order" indirect een belemmering in het watergeven" kan volgen,toch kon ik in de vorige vergadering niet anders antwoorden, dan dat de door de heeren bedoelde order niet bestond. Immers ik noem dit volstrekt geen order. Het is niet anders dan een waarschuwing o te denken aan de ten deze bestaande «verordening". In de verordening toch staat uitdrukkelijk, dat niet mag worden uitgerukt dan na het alarm B. En nu zegt de heer Stam in zijn «order": Denkt er aan, wanneer gij anders handelt, dan mag ik geen loon uitkeeren! Dat is dus geen «order van den Commandant", het is alleen een waarschuwing om zich te houden aan «de verordening van den Raad". Het is niet anders dan eene explicatie van die verordening om de menschen voor latere teleurstelling te be waren. Ik heb ook met den heer de Graaf gesproken. En ik heb hem gezegd, dat, waar hij de woorden door den heef van der Lip in de vorige vergadering gesprokeu zoo voor treffelijk vond, hij die zelf, naar mijne meening, in dit opzicht ook wel wat meer ter harte had mogen nemen. Ik heb hem toen ook duidelijk gemaakt, dat zoowel Burgemeester en Wet houders als de Commandant aan de verordening zijn gebonden, die door den Raad is vastgesteld. Vindt men die verordening niet goed, daarover valt te spreken Ik heb zeer vriendschap pelijk met den heer de Graat gesproken en ik heb hem voor gesteld laten wij dan daar eens te zamen over confereeren. De Opperbrandmeesters en Brandmeesters hebben toen aan Burgemeester en Wethouders om eene conferentie gevraagd. Op dit oogenblik is het college van Burgemeester en Wet houders evenwel weinig voltallig, ik zou er bijv. gaarne ook den heer Korevaar bij hebben, die jaren lang in deze zaak de leiding heeft gehad. Wij hebben dus geantwoord, dat wij in het begin van September de zaak met hen zouden bespreken. Natuurlijk moet er onderling ook een goede verstandhouding zijn. Men moet evenwel niet altijd blindelings geloof hechten aan hetgeen de couranten melden. Zoo doet men het in de Nieuwe Rotterdamsche Courant voorkomen, alsof de brandweer het blusschingswerk heeft aangevangen met één slang op de waterleiding, terwijl in waarheid de spuitgasten van spuit 8 de premie hebben gekregen voor het eerst water geven, daar eerst na hen de politie en de stadswerklieden met een slang op de brandkraan hebben gewerkt. Wanneer men nu weet dat de politie zonder eenig alarm mag uitrukken en men be denkt, dat de spuiten die eerst het alarm moesten hebben, toch nog het eerst water gaven, dan kunnen de heeren wel begrijpen, dat het verhaal niet heel juist kan zijn, dat de spuit er zoo laat bij was. Wat dan ook het tijdsverloop van 10 minuten betreft, ik weet niet wie het verhaal in de »N. R. C." heeft geïnspireerd, doch hij, die dit gedaan heeft, heeft den tijd stellig niet op een horloge gecontroleerd. Dat is wel gedaan op de klok van het telefoonbureau, en men heeft daar gecon stateerd, dat het geheele alarm binnen 5 minuten was afge- loopen. Zulke courantenberichten, die op onjuiste inlichtingen berusten, doen verschrikkelijk veel kwaad en daardoor wordt de burgerij noodeloos angstig gemaakt. Ik geloof niet, dat het noodig is hier veel aan toe te voegen. Mijn antwoord op uw vraag luidt dus: Tot op dit oogenblik zijn door Burgemeester en Wethouders geen nadere maat regelen genomende toestand is nog precies dezelfde als in 1909. En sinds dien tijd is de duur der branden enorm af genomen. Dit kan ook daaruit blijken, dat niettegenstaande de traktementen van Commandant en Ondercommandant aan zienlijk zijn verhoogd, niettegenstaande de uurloonen met 33 tot 50% zijn toegenomen, toch het totaal der uitgekeerde loonen veel minder is dan voor 1909. In andere plaatsen hebben de branden dan ook vaak ernstiger gevolgen dan hier. Zijn er dus geen redenen om bijzondere maatregelen te nemen, omdat de branden hier zeer goed worden gebluscht, toch acht ik eene goede verstandhouding in alle rangen van de brandweer zeer wenschelijk. Vandaar dat ik den heeren een conferentie heb voorgesteld, zoodra alle Wethouders en de Commandant ter ug zullen zijn. Ik twijfel er niet aan of wij zullen dan wel tot eene bevredigende oplossing komen. Na de conferentie kunnen wij dan zien of wij met. wijzigings voorstellen zullen komen. Wellicht blijkt het dan dat de verordening nog niet zoo slecht werkt. Want alle zaken hebben hun licht- en schaduwzijde. De heer Vergouwen heeft naar zijne meening onpartijdig, maar toch altijd naar ééne zijde, gezien. Zoo heeft hij bijv. alleen het oog gericht op de handspuiten, daarbij vergetende, dat zonder eenig alarm met 2 stralen van de waterleiding water kan worden gegeven door de beide brand- wachts en de politie van de Breestraat en dat bovendien de politie agenten van andere posten of de stadswerklieden met een of meer der 9 andere slangenwagens kunnen te hulp komen. En dan heeft men nog de stoomspuiten! De vraag blijft dus: wat is nu beter; iets eerder hulp, of wanneer er eenmaal hulp komt, dan ook een veel krachtiger optreden. Dat is echter eene technische quaestie, die beter op de conferentie kan worden behandeld. Men zou haast gaan gelooven, dat de brandblussching hier zeer slecht is, en dat de bevolking met recht zich ongerust maakt. En dat is werkelijk niet het geval. De brand in de Os- en Paarden laan heeft het bewijs daarvan al weder ge leverd. Het is, wanneer men de moeite neemt eens te gaan kijken, verwonderlijk om te zien hoe goed er is gebluscht op zulk een moeilijk toegankelijke plaats. Het pleit zeer voor onze brandweer dat zij in die nauwe laan zoo heeft kunnen optreden, dat slechts één werkplaats tusschen de andere gebouwen in, is verwoest. En toch was daar allerlei brand baar materieel, touw, pek enz. aanwezig. Ik breng dan ook gaarne hulde aan den Commandant, Brandmeesters en Man schappen voor hetgeen zij daar verricht hebben. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik dank u wel voor uwe mededeelingen en wil nu niet verder ingaan op de beteekenis van het woord «order". Al kan ze wellicht een waarschuwing genoemd worden, in den mond van iemand die wat militair- aangelegd is, kan het een andere beteekenis hebben. Ik heb gezegd, dat de order niet tegen de verordening inging, daar over liep het dus niet, maar ik heb gevraagd, of er voor stellen van Burg. en Weth. zijn te wachten, Nu ik evenwel van u, M. d. V., heb vernomen, dat er binnenkort een con ferentie zal worden gehouden, zullen wij eerst de resultaten daarvan moeten afwachten. De heer Sijtsma. M. d. V. Na al het gesprokene kan ik thans kort zijri. Ik heb meer preciese vragen gesteld. In de eerste plaats heb ik gevraagd: is het waar dat de order zoo als die door den heer de Graaf in het Leidsch Dagblad is gepubliceerd, is uitgevaardigd? Vroeger was de toestand zoo, dat wanneer een der Brandmeesters hoorde, dat er in zijn wijk brand was, hij er heen trok. Toen is alarm B gekomen, maar men hechtte daaraan geen waarde, totdat het is gebeurd dat iemand op een loos alarm aankwam en toen is deze bepaling blijkbaar gemaakt. Maar de uitwerking er van lijkt me allerminst in het belang van een vlugge brandblussching. In de tweede plaats heb ik gevraagd zoo ja, is deze be paling met uw voorkennis uitgevaardigd Eu eindelijk, acht u het niet beter, wanneer deze order nog van kracht is, dat daaraan een einde worde gemaakt, opdat in elk geval Jde menschen die de spuiten bedienen in de wijk waar brand uitbreekt, de vrijheid hebben om er naar toe te gaan. Vooral op de laatste vraag zou ik gaarne nog eenig antwoord willen hebben. De Voorzitter. Het is waar, dat in het. begin van dit jaar de order is uitgevaardigd. Met mijn voorkennis? Neen 1 Wanneer een chef van dienst binnen zijn bevoegdheid een aanwijzing of order wil geven, dan behoef ik daarvan geen voorkennis te krijgen. Wanneer de Directeur van de Gasfabriek, de Directeur van ge meentewerken of wie anders ook, binnen de grenzen zijner be voegdheid, een dienstorder geeft, behoeft men mij daarvan toch vooraf geen kennis te geven. Zoo is het ook hier, waar de heer Stam een dienstorder heeft gegeven die valt binnen zijne bevoegdheid, en die geheel voortvloeit uit of steunt op de verordening van den Raad. In dit verband zou ik veeleer willen vragenIs het wel juist, dat de Opperbrandmeesters, die een order ontvangen, waarvan zij meenen, dat die niet goed werken zal, niet eerst bij mij komen om daarover te spreken? zoodat ik eerst in Juli in een openbare Raadszitting van deze order en de klachten daarover moet hooren, terwijl het blijkt dat de leden van den Raad wel op de hoogte van de zaak zijn. De eigenlijke Chel van de brandweer droeg er geen kennis van! Strijdt dit niet veel meer tegen de hiërarchie, dan dat de Commandant, binnen zijn bevoegdheid een order geeft zonder mijn voorkennis?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 7