118
DONDERDAG 22 AUGUSTUS 1912.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con
form het praeadvies besloten.
XXVI. Voorstel tot verhooging der begrooting, dienst 1912,
ter voorziening in de behoefte aan kasgeld.
(Zie lng. St. No. 186).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con
form bet praeadvies besloten.
XXVII. Voorstel tot overbrenging van het dienstjaar 1911
op dat van 1912 van de benoodigde gelden voor de voldoening
van eenige onbetaald gebleven vorderingen en tot voldoening
van gelden uit den post „Onvoorziene Uitgaven" voor 1912.
(Zie lng. St. No. 164.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con
form het praeadvies besloten.
XXVIII. Rekening van de ontvangsten en uitgaven der
gemeente over het jaar 1911.
(Zie lng. St. No. 163.)
De Voorzitter. Alvorens over te gaan tot deze goedkeuring,
stel ik vóór de rekening goed te keuren van de Haarlemmer
trekvaart.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
De Rekening van de ontvangsten en uitgaven der gemeente
wordt in stemming gebracht en met algemeene (18) stemmen
voorloopig vastgesteld. De .Wethouders (de heeren Bots en
van Hamel) hebben zich van stemming onthouden.
De Voorzitter Alvorens tot de gebruikelijke rondvraag
over te gaan, geef ik in de eerste plaats aan den heer Ver
gouwen en daarna aan den heer Sijtsma het woord, om hun
gelegenheid te geven tot het vragen van eenige inlichtingen
omtrent de brandweer.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik dank u, dat u mij het
woord hebt gegeven. Zooals ik u reeds medegedeeld heb, heb ik
een paar vragen aan u gesteld, welke vragen ik thans nader
wensch toe te lichten.
M. d. V. Toen de zitting van den 18den Juli afgeloopen
was, had ik een onbevredigd gevoel. De zaak van de brand
weer was afgehandeld en toch niet afgehandeld.
Door heeren raadsleden was beweerd, dat er een order door
den Commandant was uitgevaardigd, waarbij den Brandmeesters
verboden werd bij een brand water te geven zonder zijne toe
stemming. Door u werd volgehouden, dat zulk een order niet
bestond. Met een enkel woord werd door u melding gemaakt,
dat er wel zoo iets bestond betreffende het uitrukken. »Maar
dat is een ander geval", zeide u.
Er is hierop door den Raad niet verder ingegaan. Toch moet
op deze zaak de aandacht gevestigd worden. Want het is niet
tegen te spreken, dat wanneer er in geen geval door de brand
weer mag uitgerukt worden zonder toestemming van den
Commandant, dat er dan ook, indirect, geen water mag ge
geven worden zonder zijn toestemming. Het eene is een gevolg
van het ander. En eigenlijk is het nog erger, dat er een ver
bod voor het uitrukken is, dan een verbod om water te geven.
Want wanneer de spuiten zich naar een brand begeven heb
ben, kunnen zij klaar gemaakt worden, zoodat wanneer het
bevel tot watergeven komt, dit ook direct gebeuren kan. Maar
wanneer ze, bij de bergplaats staande, op een order moeten
wachten, dan moeten ze eerst nog naar den brand, vóór ze
water kunnen geven en is er een groot tijdverlies, terwijl
aanpakken de boodschap is.
Nu zouden we toch niet weten, dat er zulk een order be
stond, waarbij het uitrukken verboden was zonder toestemming
van den Commandant, wanneer de Voorzitter der Brand
meesters die niet in extenso in het Leidsch Dagblad had doen
afdrukken. Toen het ingezonden stuk van den heer De Graaf
in het Leidsch Dagblad van 20 Juli 1.1. verscheen, waartoe
het afschrift van genoemde order behoorde, was het weer met
de gerustheid der burgerij uit. Niet dat de gewraakte order
rechtstreeks tegen de verordeningen inging, maar omdat uit
genoemd schrijven bleek, dat de verhoudingen bij de brand
weer niet zijn, gelijk ze wezen moeten. Er gist daar wat, er
broeit daar iets.
Er schijnt daar iets te werken, zooals we op het Slachthuis
gezien hebben: Aan de eene zijde een strak militair regime,
dat met de verordening in de hand rondloopt, om te zien, of
ze wel nageleefd wordt, aan de andere zijde een groep burgers,
mannen uit de praktijk en mannen van de daad. Het kan niet
anders; dit moet botsing geven. Onder het bestuur van uw
voorganger, M. d. V., zijn telkens verschillen gerezen. Zoolang
de Commandant militairement optreedt, zal dat blijven voor
komen. Ons volk is nu eenmaal niet militair aangelegd; het
zou zich verzetten tegen den knoet, en kan ook niet tegen
den prügel.
Nu zou dat nog niets wezen, M. d. V., als het bij kleine
verschillen en misverstanden bleef, maar de heer De Graaf
deelde in gemeld schrijven onder meer mede, dat samenwer
king van den Commandant met het college van opperbrand-
meesters tot verbetering, door den Commandant bij schrijven
van 46 Jan. 4911 werd afgewezen en dat de Leidsche Vrij
willige Brandweer in de gegeven omstandigheden niet verant
woordelijk kan blijven bij het voorkomen van mogelijke rampen,
alsmede dat hij geen redenen had in de tegenwoordige rege
ling voldoenden waarborg te zien voor personen en eigen
dommen.
Deze mededeelingen hebben de burgerij verontrust. Ze voelt,
den heer De Graaf kennende, dat dit een noodkreet is, die
niet zou geuit zijn, als niet eerst op andere wijze getracht
was voorziening te treffen. Ze ziet, dat samenwerking, waarop
het bij een brand aankomt, niet bestaat.
De Commandant is niet alleen de baas, hij is alles. Zonder
hem mag niets geschiedenAl brandt naast een brandspuiten
bergplaats, waar alles in gereedheid gebracht is om water te
geven, een huis tot den grond toe af, dan moeten Brand
meesters en spuitgasten lijdelijk toezien, op een order van den
Commandant wachtende. Komt deze niet spoedig, of is er een
misverstand, zooals bij den brand op den Middelweg, zij moeten
wachten, tot het alarm B. gegeven wordt. Wanneer er op
de Hooglandsche Iverkgracht een brand uitbreekt en de wees
jongens staan klaar, om te blusschen, dan moeten ze maar
laten branden, tot bet aangewezen alarm komt.
Op deze wijze is hulp bij brand alleen van den Commandant
afhankelijk. Hij heeft al de draadjes in de handen. Wanneer
hij misziet, of verkeerd ingelicht is, en dus verkeerde orders
geeft, dan is de burgerij daar de dupe van.
Nu was dit nog niets, als de verstandhouding tusschen hem
en de onderbevelhebbers goed was. Wat de eene niet ziet of
weet, weet de ander. Maar we hebben vernomen, dat dit niet
het geval is.
Door dat strakke optreden wordt het wederzijdsch vertrou
wen gemist. De mannen zullen wel bij hun spuitenhuis gaan
staan, uit plichtsgevoel, maar ze zullen geen moeite doen voor
eenig initiatief. Lijdelijk zullen zij gehoorzamen. Zoodra ze
eigener beweging zouden optreden, wordt hun dit belet.
Dit, M. d. V., kan zeer gevaarlijk worden. De veiligheid
onzer gemeentenaren kan echter niet in handen rusten van
één man, tenzij er een voldoend tegenwicht bijv. in een ver
ordening tegenover staat.
De heer De Graaf drukte zijn vrees uit, dat het kader der
Leidsche Brandweer zijn mandaat ter beschikking zou stellen,
indien de huidige toestand bestendigd zou blijven. Dit zegt
genoeg.
In 't algemeen hecht ik niet veel aan zulke vreesaanjagingen,
maar ieder voelt, dat hier diepe ernst spreekt. Het verschilt
zoo veel wie het zegt en onder welke omstandigheden.
Nu vernamen we later uit het Leidsch Dagblad bij den
brand in het pakhuis van Gebr. Pel, dat de gewraakte order
buiten werking was gesteld, doch bij de vermelding van den
brand in de Os- en Paardenlaan vermeldde de »N. R. C.'", dat
de spuitgasten reeds 10 minuten bij hun spuit hadden gestaan,
vóór ze net gewenschte alarm ontvingen. De vraag rijst dus
op: Hoe zit dat, en kan deze toestand zoo blijven?
De burgerij maakt zich ongerust, dat bij brand niet voort
varend genoeg opgetreden wordt; dat een uitgebroken brand
reeds groote verwoestingen gemaakt heeft, vóór hij beteugeld
wordt. Zij vreest en niet ten onrechte dat verhooging
van assurantiepremies daarvan 't gevolg zal zijn, daar elke
brand van eenige beteekenis groote schade meebrengt voor
de Maatschappijen. Daarom vraagt ze om voorziening in dezen
toestand.
Hapert er iets aan de verordening, dan moet deze herzien
worden is de wijze van optreden van den Commandant niet
in het belang der gemeente, dan moet daaraan een einde
komen.
Vandaar dat ik de vragen steldeZijn er, sinds de vorige
raadszitting door Burgemeester en Wethouders maatregelen
genomen om te bereiken, dat een brand eerder dan tot dusver
kan beteugeld wordenof zijn er van Burgemeester en Wet
houders binnen niet te langen tijd voorstellen daartoe aan
den Raad te wachten, en zoo ja, welke
Ik heb deze vragen gesteld, omdat in een tweede ingezonden
stuk in het Leidsch Dagblad de heer De Graaf uitzicht gaf,
dat door Burgemeester en Wethouders maatregelen waren
genomen of genomen worden ter verbetering van den toestand,
en ik achtte het van belang deze vragen te doen, omdat de
burgerij op dit punt werkelijk zeer ongerust is.
De Voorzitter. Lf hebt een wel wat groote toelichting ge
geven op de twee vragen, die door u zouden worden gesteld
U hebt daarbij zoovele beschouwingen ten béste gegeven, dat
uwe toelichting eigenlijk niet meer op uwe vragen slaat. Ik
zal mij dus houden aan uw vraag: of Burgemeester en Wet
houders maatregelen hebben genomen om te bereiken dat een