DONDERDAG 18 JULI 1912. 107 nesko, omdat hij dit altijd had gedaan, ook nu, te goeder trouw, heeft medegeholpen. Doch zooals het nu is geschied, vind ik en vinden ook Burgemeester en Wethouders het verkeerd, omdat het hier geldt een particuliere onderneming. Ik kan dus wel de verzekering geven, dat dit ook niet meer zal gebeuren. Mijne bedoeling was echter, dat de heer Roma- nesko zich alleen met de zaak zou bemoeien in het belang van de gemeente, en hij meende dat hij niets verkeerds deed, omdat hij handelde gelijk hij bij vorige gelegenheden ook had gedaan. De heer Heeres. M. d. V. In de eerste plaats dank ik u voor uw antwoord. Het heeft mij gespeten, dat dit antwoord in de laatste vergadering niet onmiddellijk is kunnen gegeven wordenwant dan zou deze geheele discussie achterwege hebben kunnen blijven. Dat u aan den Markt- en Haven meester zou gezegd hebben: ga eens kijken en toezicht houden in het belang van de gemeente, dat hoopte ik te vernemen toen ik mijne vraag stelde; ik meende ook niet, dat den heer Romanesko verlof was gegeven om deel te nemen aan deze onderneming. Het zij mij evenwel vergund nog een enkele opmerking te maken naar aanleiding van de omstandigheid, waaronder de heer Romanesko is opgetreden. In September 1910 is door een besluit van den Gemeente raad de kermis hier afgeschaft. Ware ik in dien tijd lid geweest van den Raad, ik zou tegen de afschaffing hebben gestemd. Waar ik nu een enkele opmerking wensch te maken, doe ik dit van een volkomen onpartijdig standpunt, en gelijk ik de vorige maal reeds heb gezegd, wanneer u, M. d V., toen de vergadering had geleid, zou ik dit punt ook ter sprake hebben gebracht. Indertijd, bij gelegenheid van de Landbouw tentoonstelling, heb ik de opmerking gemaakt, dat, nu eenmaal was besloten tot afschaffing van de kermis, het op uw weg, M. d. V., had gelegen, om, wanneer van particuliere zijde toestemming werd gevraagd een kermis te houden, die toe stemming niet te geven. Dit is nu ook hier wederom het geval. Nu ligt voor mij de moeilijkheid om den heer Roma nesko een dergelijke opdracht te geven, daarin, dat men dit alles niet voldoende in het oog heeft gehouden, en dat hier door de meening werd versterkt, dat dergelijke feesten toch geduld worden. U hadt, M d. V., den schijn moeten trachten te vermijden, dat een ambtenaar van de gemeente op het terrein van de kermis behulpzaam was. Mijn bezwaar is, dat u den heer Romanesko niet voldoende hebt geïnstrueerd, wat hij te doen en wat hij te laten had. De Voorzitter. U kunt toch onmogelijk van mij verlangen, dat ik hem van te voren precies zal instrueeren wat hij doen en wat hij laten moet. Ik heb er geen idéé van gehad, op welke wijze hij zijne taak zou waarnemen. De Inspecteur van de Bouwpolitie gaat er uit zichzelf naar toe. Ik heb niet precies gezegd: gij moet handelen in het belang der gemeente, want dat heb ik als vanzelf sprekend opgevat. Dat mijn bedoeling door den heer Romanesko is misverstaan, dat moet ik toegeven, maar dat komt omdat het hem vroe ger altijd was toegestaan te handelen, zooals hij thans ge handeld heeft. Ik bedoelde, dat hij er op toe zou zien, dat er geen ver keerde elementen zouden komen; hij is bekend met de per sonen, die op kermissen optreden. Hij weet van te voren te zeggen, wie zich behoorlijk zal gedragen en wie niet. Ik geloof dus, dat ik niet anders had kunnen handelen, dan ik gedaan heb. Het geheele geval is bovendien verergerd, omdat ik uit de stad was, en de heeren natuurlijk niet konden weten, wat ik gelast had. Ware ik in de stad geweest, en had ik geweten, hoe de zaak stond, dan was ik terstond opgetreden, en bad den heer Romanesko wel te verstaan gegeven, dat het niet mijne bedoeling was te doen, zooals hij heeft gedaan. De heer Pera. Het zij ook mij veroorloofd een kort woord te zeggen naar aanleiding van de gehouden kermis op het Posthof. Ik wensch daar niet over te spreken in een opge schroefde taal en van uit de hoogte critiek te oefenen. Ik wil in aanmerking nemen, dat het ieder mensch kan overkomen, dat hij in een onbewaakt oogenblik iets doet, waarvan hij later zegt, dat het niet had moeten geschieden. Met leedwezen en toch ook met verbazing vernam ik enkele weken geleden, dat de bevoegde macht toestemming had gegeven tot het houden dezer kermis. Nog maar zoo kort geleden was de beslissing in dezen Raad gevallen, dat de publieke kermis zou worden afgeschaft. De Raadsleden, die tot dit besluit hebben meegewerkt, hebben dit niet gedaan uit een persoonlijke liefhebberij, maar wel in de vaste over tuiging, dat zij daarmee aan een zeer groot deel der burgerij, met welk deel in dit geval in de eerste plaats rekening moest gehouden worden, een dienst bewezen. Niettegenstaande dit duidelijk uitgesproken oordeel, is de hierin beslissende macht er toe gekomen, toch op Leidsch gebied het houden eener kermis toe te staan, wat dus niet anders is dan een klap in 't gezicht van de meerderheid van den Raad. En om nu de maat vol te maken, heeft men het mogen aanschouwen, dat vanuit de ambtenaarswereld onzer gemeente, de gewaardeerde hulp werd verleend om deze kermis zoo doelmatig mogelijk in te richten. Dit laatste heeft de ergernis niet weinig vermeerderd. Afkeuring heeft het verleenen van de vrijheid tot het houden dezer kermis algemeen gewekt, niet alleen bij hen, die haar voor velen een ramp achten, maar ook vrijwel bij allen, die de publieke kermis nog zoo kwaad niet vinden. Telkens hoorde men van de laatsten de vraag, of nu deze gelegenheid beter was, dan die op de publieke straat, om er dan direct op te laten volgen, dat een gelegenheid als nu geschapen was, veel gevaarlijker moest geacht worden. En de geruchten, die van deze zoogenaamde uitspanning zijn verbreid, bevestigen deze meening ten volle. Ik wil mij op dit gebied nu niet in bijzonderheden begeven, doch alleen herinneren aan de slot-scène, een groote vecht partij, zoodat in 't nachtelijk uur er een aantal politieagenten aan te pas moest komen, die er hun rust voor ten offer konden brengen, met al 't gevaar aan dergelijk optreden ver bonden. En dat alles om de beurs van één persoon te spekken. (Zijn deze agenten afzonderlijk beloond voor dezen arbeid in particulieren dienst In 't bijzonder heeft het mij smart gedaan, dat aan deze kermis zelfs twee Zondagen verbonden zijn geworden, de dagen, die een verheven bestemming hebben, nu gebruikt om de lusten tot lichtzinnigheid en dronkenschap bot te doen vieren. M. d. V. ik wil het hierbij laten, doch gelet op de beslissing van den Raad omtrent het bestaan van de kermis; gelet op de uitgebreide ontevredenheid, die door het ver leenen der vrijheid tot het houden dezer particuliere kermis gewekt is; gelet op de gevaren, die aan het scheppen eener gelegen heid als deze volgens de ondervinding verbonden zijn spreek ik ten slotte de hoop uit, dat nimmer weer toe stemming zal gegeven worden tot het houden eener kermis als thans heeft plaats gehad, en het zal mij aangenaam zijn te mogen vernemen, dat deze hoop op verwezenlijking mag rekenen. De Voorzitter. Is het een vraag die u tot mij richt? De heer Pera. M. d, V. Ik laat de beslissing aan u over. Kunt u mij de verzekering geven dat wij niet wederom een dergelijke kermis te vreezen hebben, dan zal mij dit zeer aan genaam zijn, doch acht u het beter er thans het zwijgen toe te doen, dan zal ik ook geen antwoord van u vragen. De Voorzitter. Ik wil u gaarne antwoorden al denk ik niet dat mijn antwoord u zal bevredigen. Ik ga van het standpunt uit dat deze openbare vermakelijkheid op een par ticulier terrein, al moge zij een kermis worden genoemd, niet gelijk gesteld mag worden met de kermis die door den ge meenteraad is afgeschaft. De kermis, die is afgeschaft, was een jaarmarkt, gehouden op de openbare straat, op terreinen daar voor door de gemeente beschikbaar gesteld. Wanneer nu de vermakelijkheid op het Posthof gelijk stond met de afgeschafte kermis, dan zou mijn geachte ambtsvoor ganger, waar hij, toen de kermis nog niet was afgeschaft, ook vergunning gaf tot het houden van een particuliere kermis, toch een vreemd besluit hebben genomen. Want dan zou men hier een dubbele kermis hebben gehad. Wanneer men hier eenmaal één kermis had, zou hij toch geen toestemming gegeven hebben voor een tweede kermis. Maar een kermis is dit ook niet! Krachtens de verordening op openbare vermake lijkheden, heb ik toestemming te geven tot het houden van tooneelvoorstellingen en verdere openbare bijeenkomsten. En nu is er maar één standpunt waarvan ik in deze kan uitgaan. Namelijk dit: dat ik bij het geven der vergunning nevens de openbare orde en zedelijkheid ook in acht moet nemen de persoonlijke vrijheid. Wanneer ik ga oordeelen volgens mijn subjectief gevoelen, dan kom ik op verkeerd terrein. Ik wil hier wel zeggen, dat noch de afgeschafte kermis, noch deze vermakelijkheid speciaal mijn sympathie heeft, maar als Burgemeester moet ik de persoonlijke vrijheid van de burgers in acht nemen; mijn subjectief gevoelen mag ik niet doen predomineeren. Ik had deze aanvraag veel liever niet gekregen, maar eenmaal gedaan moest ik vergunning geven of weigeren. Geef ik de vergunning, dan sta ik aan critiek bloot, weiger ik, dan sta ik ook aan critiek bloot. Ik kan hierbij ook niet afgaan op een votum van den Raad, dat op een geheel andere zaak slaat. Dat mag ik ook niet doen, want dan zou ik immers bij eene andere strooming in den Raad weer eene andere beslis sing moeten nemen. Ik heb den Raad geen klap in het gezicht willen geven, maar ik moet nu eenmaal beslissen. Ik had veel liever gehad, dat de Raad aan zich de beslissing

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 9