DONDERDAG 18 JULI 1912. 103 men toch vooruit ziet, dat er niets van komen kan, waarvoor is dan zulk eeri onderzoek nog noodig. Dit heb ik nog even te berde willen brengen, alvorens men overgaat tot het in stemming brengen van het voorstel van den heer Roem. De heer Roem. M. d. V. Ik vind het het verstandigste om mijne motie niet in te dienen. Wanneer mijn voorstel op deze wijze wordt ontvangen, dan weet ik wel, wat het lot ervan zal zijn. Ik zal mijne motie dus maar liever voor mij houden. De Voorzitter. De zaak is, meen ik, van alle kanten be keken. Ik meen het voorstel van Burgemeester en Wethou ders te moeten handhaven, maar met de belofte, dat alvorens wordt overgegaan tot het bouwen van het urinoir, wij ons nogmaals zullen wenden tot de Holl. IJzeren Spoorweg-Maat schappij, om nogmaals te probeeren eene andere plaats er voor te verkrijgen. Wij vragen dus nu alleen, dat er geld beschik baar wordt gesteld voor het bouwen van eene dergelijke inrichting. Wil de Maatschappij geen andere plaats ter onzer beschikking stellen dan deze, dan zullen wij daarmede tevre den moeten zijn. Het is evenwel niet de bedoeling om het urinoir te maken zooals vroeger; het zal een net ge bouwtje worden met een trottoir er voor, zoodat het veel minder ontsieren zal dan het vroegere urinoir. Wanneer niemand meer het woord verlangt, zal ik het voorstel in stemming brengen. Het voorstel van Burg. en Weth. in stemming gebracht wordt aangenomen met 17 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen de heeren A. Mulder, Bosch, van Tol, van Hamel, Korevaar, Bots, van der Lip, de Boer, Pera, van der Pot, van Gruting, Aalberse, Sijtsma, Heeres, Timp, Driessen en Reimeringer. Tegen stemmen de heerenHoogenboom, Botermans, Carpen- tier Alting, Kruimel, Fischer, Zwiers, Fokker, Vergouwen, Briët, Roem en van der Eist. XV. Voorstel tot wijziging der begrooting, dienst 1912, in verband met de meerdere kosten van vernieuwing van den Kori-oven van het Openbaar Slachthuis, de kosten van reclame voor de vrije paardenmarkten en de overschrijving der gelden voor het uitdiepen van de Haarlemmertrekvaart van volgn0. 130 op volgn°. '200. (Zie Ing. St. No. 153). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. XVI. Verordening, regelende de verplichting der ambtenaren, beambten en werklieden der gemeente Leiden tot het hebben hunner vaste woonplaats en tot het feitelijk wonen in die gemeente. (Zie Ing. St. No. 156). Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 3, luidende: »Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1913". De heer Fokker. M. d. V. Welk bezwaar is er tegen, om deze verordening onmiddellijk in werking te doen treden, waarom geschiedt dit eerst met 1 Januari 1913? Het wil mij voorkomen, laat ik er in het algemeen deze opmerking aan toevoegen, dat Burgemeester en Wethouders in deze, ik zal niet zeggen vrij slap, maar toch ook niet heel streng zijn opgetreden, waar het niet dubieus is, of door ambtenaren gehandeld is tegen de verordening, doordat zij buiten de gemeente wonen; ik laat nu in het midden of een dergelijke verordening goed of niet goed is. Waar de verordening voorschrijft, dat gemeente-ambtenaren in de gemeente moeten wonen, hadden Burgemeester en Wethouders het gezag beter moeten handhaven; zij hadden niet mogen toelaten, dat men er een grapje van maakt, zijn domicilie hier kiest, maar toch buiten de gemeente woont. Waarom willen Burgemeester en Wethouders nu nog wachten tot '1 Januari 1913, om daardoor de ambtenaren die de ver ordening hebben overtreden nog langer in de gelegenheid te stellen dit te doen. Dit lijkt mij van het standpunt van de Overheid toch niet gewenscht. Politiek komt in den regel weinig in den Raad, maar waar van zekere zijde bij verkie zingen voor den Raad steeds wordt gezegd, dat men van die zijde het gezag zoo gaarne handhaalt, daar zou ik zeggen, dat ten aanzien van deze zaak het gezag dan toch niet zoo gehandhaafd is als van die zijde en dit college van Burgemeester en Wethouders had verwacht mogen worden. Ik geloof dus niet, dat het noodig is deze overgangsbepaling te maken. De Voorzitter. Wat de heer Fokker wenscht, is toch wel wat erg streng. Men moet aan hen die de verordening niet letterlijk hebben opgevolgd, toch de gelegenheid geven er alsnog aan te voldoen, door naar Leiden te verhuizen. Boven dien ook voor Burgemeester en Wethouders is een termijn noodig om ten aanzien van hen die dispensatie vragen een regeling te maken. Het valt toch niet te ontkennen, dat in sommige gevallen dispensatie zal moeten worden aangevraagd en ook dient te worden gegeven. Aan het Gymnasium bijv. geeft les Dr. Loohuizen. Volgens het Raadsbesluit van 1896 moet deze leeraar wonen in Leiden en niet in den Haag. Nu zal iedereen toegeven, dat het begrijpelijk is, dat hij in Den Haag woont; hij moet dus nu dispensatie vragen. Daarvoor is echter een zekere termijn noodig, want anders zou hij morgen aan den dag reeds hier moeten komen wonen. Zoo zullen er wel meer uitzonderingen blijken noodig te zijn. Bij het raadsbesluit van 1896 is bijv. ook niet gedacht aan de doctoren van »Endegeest", enz. Voor eene goede uit voering en handhaving van de verordening hebben Burge meester en Wethouders evenzeer een zekeren termijn noo dig als de betrokken ambtenaren en daarom hebben wij voorgesteld de verordening in werking te doen treden op 1 Januari 1913. De heer Fokker. M. d. V. Ik wil gaarne erkennen, dat ik dit over het hoofd had gezien, en dat ik het nu met u eens ben, dat deze bepaling noodig is. De beraadslaging wordt gesloten en art. 3 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Art. 4 wordt zonder beraadslaging of huofdelijtp stemming aangenomen. De geheele verordening wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten be hoeve van de kosten van aanleg van eene nieuwe boom- kweekerij op een perceel weiland nabij «Endegeest''. (Zie Ing. St. No. 152). De heer Vergouwen. M. d. V. De aanvankelijke raming was f 4500. Thans blijkt het, dat er f 6000 noodig is. Nu komt mij een bedrag van f 6000 zeer hoog voor. Zou u misschien inlichting kunnen geven, waarom zulk een belangrijk bedrag wordt aangevraagd? De heer Korevaar. M. d. V. Het terrein van «Endegeest" is gebleken zeer geschikt te zijn voor den aanleg van eene boomkweekerij, dat neemt evenwel niet weg, dat er eene bijzondere bewerking var. den grond plaats moet hebben. Er ligt een laag van ongeveer 30 c.M. humus, daaronder bevindt zich zuiver zand, dat vast in elkaar zit, waardoor het onmoge lijk is de boomen op dien grond te pooten, vooral geen jonge boomen. Nu moet de humuslaag tijdelijk worden verwijderd en het zand een 30 c.M. diep worden omgedolven, anders kunnen de jonge boomen geen voedsel vinden, en vochtig worden gehouden. Bovendien ligt het terrein zeer ongelijk en opmerkelijk is het, dat juist het middengedeelte het laagst ligt. Dit geeft dus aanleiding dat het water naar het midden zakt, terwijl het juist andersom moest gebeuren. Het terrein moet dus in het midden worden opgehoogd. Dit geschiedt, wanneer de humuslaag er af is gegraven, door toevoeging van zuiver zand. Is het terrein gelijk, dan komt de humuslaag er weer boven op. Verder moet nog worden gebouwd een loods voor berging van gereedschappen, een hek en wat bij dergelijke werken meer noodig is. Een en ander maakt, dat er groote kosten mee zijn gemoeid. Dit heeft men wel vooruit gezien, maar de eerste raming was globaal, niet definitief. Bij eene globale raming kan» men zich niet verdiepen in alle onderdeelen, van daar het verschil. Verder is mij nog de vraag gedaan, of de boomkweekerij niet kon worden gebracht op de vloeivelden. Dit is volgens deskundigen eene onmogelijkheid. Jonge boomen die gepoot worden zijn betrekkelijk zwak, vooral hun wortels, daarom vermijdt men het deze te plaatsen in sterk bemesten grond, of grond van eene sterk sprekende substantie. Dit is het geval met de vloeivelden. Zij worden gemest met faecaliën en waschwater van de waschinrichting van «Endegeest". Het zou zeer onverstandig zijn daar jonge boo men te planten. In de tweede plaats is het doel van de boomkweekerij, de jonge boomen te acclimatiseeren en bestand te maken voor de grondsoort, waarin zij later moeten worden gepoot. Als men de boomen ging opkweeken in sterk gemesten grond, als die der vloeivelden, dan geloof ik, dat de meeste boomen het niet zouden uithouden in den schralen grond langs de wallen. De vloeivelden zijn derhalve voor boomkweekerij ongeschikt, en hebben wij noodig een terrein, dat met zorg daarvoor is in orde gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 5