DONDERDAG 18 JULI 1912. 109 wijze van antwoord op een interpellatie, want in dit opzicht heeft noch de Raad, noch eenig lid van den Raad het recht om het College van Burgemeester en Wethouders te interpel- leeren. Het betreft hier de uitvoering van een Rijkswet en daarvoor zijn Burgemeester en Wethouders tegenover den Raad niet verantwoordelijk. Daar ik echter gaarne in goede verstandhouding met den Raad leef, wil ik toch wel zeggen, dat de uitvoering van de Zondagswet dikwerf aan den Burgemeester veel hoofdbrekens kost. Leiden is, geloof ik, de eenige groote gemeente, waar de Zondagswet totaal gehandhaafd wordt en, voor mij zelfsprekende, wensch ik die ook te blijven handhaven, want ik heb daartoe bij mijne aanstelling den eed afgelegd. Nu mogen openbare vermakelijkheden op Zondag vóór 8 uur niet worden toegelaten, na 8 uur wel, en ten allen tijde zijn hier openbare vermakelijkheden die passend waren, anders zouden zij in het geheel niet toegelaten worden, des Zondags na 8 uur toegelaten. Nu rijst deze vraag: Mag ik nu wel vergunning geven, om na 8 uur een komedievoorstelling te geven, bijv. in de Gehoorzaal, dit in overeenstemming met een votum van den Raad, die het gebruik van de zaal na 8 uur des Zondags heeft toegestaan; mag ik ook wel ver gunning geven om na 8 uur een café-chantant te houden, maar moet ik nu voor deze vermakelijkheid, omdat ik daar persoonlijk tegen ben, de vergunning weigeren? Ik heb daarom eens nagegaan, hoe het vroeger was, welke beslissing mijn voorgangers hebben genomen. Welnu, in 1908 was er een bijzondere kermis, waarin twee Zondagen vielen en op beide Zondagen werd deze publieke vermakelijkheid na 8 uur toegelaten. Toen heb ik gedacht: wanneer ik nu ditzelfde besluit neem, kan dit toch tot geen ontevredenheid aanleiding geven. Ik heb het besluit dus niet lichtzinnig genomen, doch ik heb het gedaan ter wille van de onpartijdigheid en ter handhaving van de persoonlijke vrijheid. De heer Briët. M. d. V. Ik heb eenigszins met verwondering vernomen, dat deze zaken geheel aan den Burgemeester worden overgelaten, terwijl zij toch behooren tot die aangelegenheden waarover Burgemeester en Wethouders hebben te beslissen. Dat wij ten deze niet het recht van interpellatie hebben,, geef ik toe. Ik heb dan ook geen vraag gesteld, doch alleen door een opmerking mijn verwondering te kennen gegeven. U zegt, dat het altijd zoo geweest is, dat de vergunning ook bij vorige gelegenheden is gegeven. In het algemeen zou ik wenschen, dat de Zondagswet door Burgemeester en Wet houders in haar geheel wordt gehandhaafd, en dat alle open bare vermakelijkheden op Zondag werden verboden. De Voorzitter. De Zondagswet handhaven wij ook vol komen. De heer Briët. De Zondagsrust wordt door u niet volkomen gehandhaafd, omdat u geen gebruik maakt van uwe bevoegd heid, om geen toestemming te geven tot het houden van openbare vermakelijkheden na 8 uur; het College van Burge meester en Wethouders handhaaft dus de Zondagsrust niet. Ik zou wel wenschen, dat het anders ware. Vroeger werd het houden van kermis op Zondag niet toegestaan, maar voor deze vermakelijkheid, die toch door iedereen als een kermis wordt beschouwd, werd twee Zondagen achtereen de toe stemming gegeven. Nu moet ik eerlijk bekennen, dat ik zoo iets van Burgemeester en Wethouders niet had verwacht. Het meerendeel van de bevolking, onverschillig van welke richting, heeft uwe handelwijze afgekeurd. De Voorzitter. Ik beweer juist, dat ik gehandeld heb in den geest der bevolking en dat ik wel degelijk de Zondagswet gehandhaafd heb. Ik heb reeds herinnerd aan het besluit van 1908, waarbij door mijn ambtsvoorganger ook het houden van een publieke vermakelijkheid, die u kermis noemt, op Zondag na 8 uur is toegelaten. Dit heeft toen tot geen ontevredenheid geleid en daaruit heb ik den geest der bevolking leeren kennen. De heer Briët. Ja, maar toen was het College van Burge meester en Wethouders anders samengesteld dan nu het geval is. De Voorzitter. U moet hierop wel letten. Ik zeg niet, dat de Zondagswet door mij wordt gehandhaafd, maar door het college van Burgemeester en Wethouders. Alleen bij een geval als dit, geeft de Burgemeester als het ware in stilzwijgende opdracht van Burgemeester en Wethouders vergunning, anders zou men twee vergunningen moeten geven. Indertijd is de vergunning ook door den Burgemeester gegeven. De heer Briët. Indertijd was het College anders samenge steld. De vorige Burgemeester meende, dat hij een dergelijk besluit moest nemen in overeenstemming met de meening der meerderheid in het College, maar nu het college anders is samengesteld, nu, ik blijf er bij, had ik iets anders verwacht. De heer Fokker. M. d. V. Er is over deze kwestie reeds veel gesproken, en de sprekers, die tot nu toe het woord hebben gevoerd, de heeren Pera en Briët, hebben hunne af keuring te kennen gegeven over hetgeen ten deze door u is gedaan ten aanzien der Zondagen. Ik meen dat het goed is, dat van andere zijde wordt verklaard, dat door een ander deel in den Raad op prijs wordt, gesteld, dat door u niet is gehandeld naar uwe subjectieve opinie, maar dat u de recht vaardigheid hebt willen betrachten en rekening hebt gehouden met de meening van andersdenkenden. De heer Briët zou willen, dat werd gezegd: het college van Burgemeester en Wethouders bestaat uit 3 2drie is meer dan twee en dus moeten die twee er maar onder. Door u is anders geoordeeld. Ik kan niet nalaten u hulde te brengen voor de wijze, waarop door u deze zaak is beschouwd. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan kort zijn waar ik over hetgeen het laatst is gezegd niet wil spreken. Ik geloof, dat de wijze, waarop u dienaangaande geantwoord hebt, iedereen moet bevredigen. Slechts een enkele opmerking over de kwestie-Romanesko. U zegt, dat er slechts een misverstand heeft plaats gehad tusschen u en den ambtenaar, die bij de kermis is opgetreden. Nu, dan is dat misverstand toch wel een beetje heel erg. Ik weet niet wat tusschen u en den heer Romanesko in uw kamer is besproken, maar, wanneer u hem alleen verlof hebt gegeven om de kermis te regelen in 't belang der gemeente en zich met niets anders te bemoeien, dan is het toch wel vreemd dat hij eiken dag met nog een of meer van de ondergeschikte ambtenaren gemeend heeft aanwezig en actief te moeten zijn. Dit is toch zeer moeilijk uit uwe toestemming te distilleeeren. U hebt gezegd, dat het niet gebeurd zou zijn, indien u thuis ware geweest. Maar hadden de waarnemend Burge meester en de Wethouders na alles wat er over geschreven en gesproken werd de heer Romanesko niet bij zich moeten laten komen. Het had stellig op hun weg gelegen om in te grijpen. Het is zeker niet in den haak, dat men zoo iets heeft ge tolereerd. omdat u niet in de stad waart. Want Burgemeester en Wethouders moesten en konden weten dat u tot dit op treden geen verlof heeft kunnen geven. Het college van Burgemeester en Wethouders was er toch, al was u, M. d. V., er niet. Nuzijneronmiddellijkklachtengekomen, dat de heer Romanesko aan het loket stond en de zaken regelde; ik meen zelfs, dat er geschreven althans gezegd is, dat hij de gelden ontving. Toen hadden Burgemeester en Wethouders hem bij zich moeten roepen en hem moeten vragen of hij daartoe verlof had. Dan had de moeielijkheid kunnen worden voorkomen. U zeide, dat u wel wenschte, dat wat nu gebeurd was, niet meer zou voorkomen, maar dat hier klaarblijkelijk een mis verstand was geweest. Een hoofdambtenaar als de heer Roma nesko moet toch weten, wanneer hem ergens verlof voor wordt gegeven, hoever hij dan mag gaan. Hij zal nu wellicht ook nog zeggen, dat hij vergunning had van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders of de Burgemeester zijn in deze zaak wel wat ver gegaan. Ik weet niet of de heer Romanesko ook financieel bij de zaak is betrokken, mocht dit zoo zijn, dan moet hem nog veel zwaarder verwijt treffen. De heer Bosch. M. d. V. Een enkel woord slechts over deze zaak. Het is heel goedkoop om een vuurwerk af te steken gelijk de heer Fokker deed. Wat mij betreft, heb ik eerbied voor de voorstelling van de zaak zooals wij die van den Burgemeester hebben ver nomen, en voor de wijze waarop hij deze quaestie heeft toe gelicht. Doch ik wensch mij niet te laten aanleunen de aan tijging als zou ik, nu ik zelf tegen de kermis ben redeneeren: 3 is meer dan 2, nu moet 2 zich onderwerpen aan 3. Ik meen, dat de rechterzijde in den Raad bij de behandeling van publieke zaken, nooit heeft getoond die leer te zijn toegedaan. Ik wijs er alleen op hoe door ons werd gesteund alles wat tot het welzijn van de openbare school werd gevraagd. Dat verwijt, die aantijging werp ik verre van mij, ook van de geheele rechterzijde in dezen Raad. Zooals ik zeide, heb ik eerbied voor de wijze waarop de Burgemeester en Burgemeester en Wethouders in het algemeen in deze zaak zijn opgetreden, maar ik wensch mij toch aan te sluiten bij hetgeen de heer Sijtsma heeft gezegd, dat wanneer er een ambtenaar is, die zich zoo gedraagt, dat het publiek, al is het geheel ten onrechte, gelegenheid heeft om te zeggen, dat hij bij deze zaak als impressario was geïnteresseerd, dat hij zelfs Donderdagsavonds de kosten al binnen had, dat dan tegen zoo iets moet worden gewaakt. Al is het niet waar, de gelegenheid om zoo iets te kunnen denken, ondermijnt het gezag en het prestige van den ambtenaar. En dat moet worden voorkomen. De Voorzitter. De beschuldiging, waarop de heer Bosch heeft gezinspeeld, is zonder eenigen twijfel, geheel ongegrond.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 11