DONDERDAG
27 JUNI 1912.
91
meester en Wethouders, om afwijzend te beschikken op die
verzoeken.
De heer Sijtsma. M. d. V.Ik wilde even twee dingen
zeggen. In de eerste plaats wat het beloopen van schade
aangaat. Wanneer werkelijk waar is, zooals u het ons voor
houdt, dat er soms zoo onverantwoordelijk met de werk
tuigen van de gemeente wordt rondgesprongen, dan is het
zaak, dat wij zulke vereenigingen ook niet voor f 10,of
voor hoeveel ook per jaar vergunning geven, om van die
localen gebruik te maken. Men kan dan zeggen: Je bent het
niet waardje krijgt het niet. Dan is toch de goedertieren
heid van degenen, die hierover hebben te zeggen in dit geval
Burgemeester en Wethouders veel te groot geweest. Dat
wist ik heusch niet. Ik dacht, dat dat niet het geval was.
Dan geven die f 10,ook niets. Dergelijke vereenigingen
moeten dan niet de vergunning krijgen. M. d. V. Kunt u
verzekeren, dat de vereenigingen «Hercules" en «Excelsior"
van dien aard zijn, dat hun die werktuigen en de localiteit
niet zijn toevertrouwd, dan mogen zij de vergunning niet
hebben. Als u mij dat kunt verzekeren, dan zal ik mij met
het praeadvies vereenigen. Dan zou ik nog verder willen gaan
en ook zeggen: Verbiedt het hun; geeft het heelemaal niet.
Maar voorshands zal ik dit toch niet zoo grif kunnen aannemen.
M. d. V. Wat het tweede aangaat, wensch ik op te merken,
dat de voorzitter van «Excelsior", met wien ik toevallig daarover
sprak, mij heeft verzekerd, dat aansluiting bij den Turn
bond f 2.per lid en per jaar kost. Ik vroeg hem nadruk
kelijk: «Waarom sluit u zich niet aan bij den Turnbond?"
Hij antwoordde mij, dat dat twee gulden per jaar en per lid
kostte. Dat kunnen onze leden niet betalen. Het zijn voor
een deel arme jongens. Die mijnheer is ook een werkman.
De heer van der Lip. Ook een mijnheer!
De heer Sijtsma. Ja zeker, een werkman is op zijn tijd ook
een mijnheer.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik ben evenmin als de
heer Sijtsma overtuigd door hetgeen door u en den heer Pera
is gesproken. Het spreekt vooreerst vanzelf dat ik de bedoelde
laciliteiten alleen zou willen verleenen aan vereenigingen, waar
van vaststaat dat zij onder behoorlijke leiding werken. Wan
neer niet de waarborg bestaat, dat deze vereenigingen onder
goede leiding werken, dan zou ik met het voorstel kunnen
medegaan, maar dat is niet aangevoerd. Wat de beschadi
gingen betreft wil ik erop wijzen, dat ten aanzien van den
Turnbond de uitdrukkelijke voorwaarde is gesteld, dat elke
beschadiging komt voor rekening van den Bond. Hercules
vraagt niets anders, dan op dezelfde voorwaarden als de Turn
bond te worden toegelaten. Dat vraagt Excelsior niet met
zooveel woorden, maar vergoeding voor beschadiging aan toe
stellen enz. zou men bij een eventueel gunstige beschikking
ook aan die vereeniging kunnen opleggen.
Wat verder de slijtage betreft, kan ik zeer goed begrijpen,
dat er meer slijtage aan de toestellen is, als daaraan des
avonds door volwassenen wordt gewerkt, maar ik vind dat
niet zoo erg. Gymnastiektoestellen zijn kapitaal van de ge
meente, waarop m. i. heel druk en veel moet worden afge
schreven. Ik vind het juist een voordeel, dat die toestellen
veel gebruikt worden Men moet daarin niet alleen een firian-
cieele kwestie zien en vragen: wat kost dat de gemeente,
maar ook eens letten op het algemeene belang, dat erin ge
legen is, als er veel en geregeld geoefend wordt. Dat kan alleen
in die lokalen gebeuren. Daarom blijf ik bij mijn advies, om
een andere beschikking op deze adressen te nemen, dan Bur
gemeester en Wethouders voorstellen.
De heer Heeres. M. d. V.Heb ik U zooeven goed begrepen,
dat U zeide, dat Burgemeester en Wethouders bezig zijn met
het ontwerpen van een regeling voor het in gebruik geven
van lokalen aan gymuastiekvereenigingen, of is dat niet juist?
De Voorzitter. Ja.
De heer Heeres. Wat kan het dan voor kwaad, dat wij
ingaan op het verzoek van Hercules en Excelsior Zij moeten
zich dan toch richten naar de voorschriften, die zullen worden
gegeven. Daarin zal dan tegemoet worden gekomen aan de ver
schillende bezwaren, die U zooeven hebt medegedeeld. Die rege
len worden toch gesteld, om aan de bezwaren ten aanzien van
den Turnbond eenigermate tegemoet te komen. Welk bezwaar is
er dan, om het te probeeren met Hercules en Excelsior?
De Voorzitter. Die regelen zullen wel iets helpen, maar
niet geheel afdoende zijn. In verschillende gemeenten, o. a.
Utrecht, is besloten, om de gemeentelijke lokalen voor dit
doeleinde te sluiten en de gymnastiekwerktuigen in de zalen
uitsluitend te laten gebruiken door de leerlingen van de
onderwijsinrichtingen. De zalen worden niet ter beschikking
van anderen gesteld, omdat de gemeenten dat is op ver
schillende plaatsen uit een enquête gebleken, o. a. in Rotter
dam, den Haag, Groningen, Utrecht, er overal belangrijk
op toe leggen. Daarom verhuurt men in Utrecht aan dergelijke
vereenigingen niet, dan alleen misschien bij hooge uitzondering.
Daar is een particuliere vereeniging, die een gebouw heeft
gesticht en dat tegen een zekere huur ter beschikking der
vereenigingen stelt De Gemeente is blijkbaar overal het kind
van de rekening geworden. Niet alleen slijten de toestellen,
maar er kunnen ook groote nadeelen uit voortvloeien, omdat,
als de vereenigingen schade hebben veroorzaakt, de dader
meestal op het kerkhof ligt. Men ontdekt dan den vol
genden dag, dat er aan een toestel» iets stuk is en dan
ziet men, dat aan het gebruik daarvan groot bezwaar en
wel eens gevaar verbonden is. Daarom moet men. er niet al
te licht over denken en niet al te goedgeelsch zijn met het
geven van lokalen aan dergelijke vereenigingen.
Wanneer men nu lid kan worden van dien Turnbond op
de meest billijke voorwaarden, daar is er geen enkele reden,
om die gelegenheid aan elke vereeniging afzonderlijk te geven,
waar zij in de gelegenheid zijn om zich aan te sluiten bij
den Turnbond en het doel kunnen bereiken, wat zij willen.
Er kunnen personen zijn die deel zullen nemen aan de vóór
oefeningen van den Turnbond, maar men heeft geen controle,
wie daarvan zal gebruik maken. Controle heeft men absoluut
niet. Dat is dus ook een zeer groot bezwaar.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil nog even iets opmerken
naar aanleiding van hetgeen allereerst door den heer Sijtsma
is gezegd, en wel voornamelijk het door hem gesprokene over
de Leidsche onderwijzers. Ook de Leidsche onderwijzers zijn
bij mij geacht en vertrouwd. Wanneer het waar was, dat de
vereenigingen alle werkten onder leiding van deze mannen,
dan zou het zeer zeker beteekenis hebben, maar dan zou het
nog de groote vraag zijn, of ook deze leiders in staat zouden
zijn schade en nadeel voor de gemeente te voorkomen, want
de beste onderwijzer heeft vooral bij deze oefeningen niet
altijd de macht om de orde te bewaren. Wij hebben hooren
spreken over een adres omtrent de tuchtelooze jeugd, maar
er is ook een grooter geslacht, dat tamelijk aan tuchteloosheid
lijdende is.
Hieraan moet ik nog het volgende toevoegen, dat in het
bizonder de heer Sijtsma, maar ook de heer van der Pot,
van den eerste kan ik het ten minste begrijpen hun jeugd
schijnen te vergeten. Men moge op lateren leeftijd wat
bezadigder zijn, maar als men jong is, dan neemt men het
niet zoo nauw. Allerlei grappen worden bij deze oefeningen
uitgehaald, maar onderhands wordt het materiaal het slacht
offer ervan. De heereri praten erover, alsof met den vinger is
aan te wijzenDat is versleten en dat is gebroken en beschadigd.
In mijn omstandigheden ontmoet ik het honderd keer, dat
op de vraag: «Hoe komt het, dat dat stuk is?" geantwoord
wordt: «Ja, mijnheer, dat is allang beschadigd, gescheurd
geweest; dat was eenmaal zoover, en dat het dus nu ge
broken is, is eenmaal een vanzelfheid." En op de vraag: «Wie
is dan de oorzaak daarvan geweest dan ligt de dader immer,
zooals de Voorzitter zeide, op het kerkhof. Het isniettecon-
tröleeren en de slijtage is veel grooter dat stem ik den
Voorzitter volkomen toe dan de heeren op het oogenblik
aannemen.
Wat het gesprokene door den heer Heeres aangaat, of wij er
niet toe zouden kunnen besluiten, om in dit geval de vrijheid
aan die twee vereenigingen te gunnen met het oog op een
te wachten regeling, zou ik willen vragen, of het dan niet
beter is, ze op te nemen in de tegenwoordige regeling en dan
te zien, welke tegemoetkoming er later kan worden gegeven.
Ik kan echter wel veronderstellen, dat, wanneer de gemeente
niet wil besluiten, om er nog meer bij te leggen dan nu
reeds geschiedt, die tegemoetkoming dan wel niet groot zal
kunnen zijn.
M. d. V.! Ik ben dus van meening. dat wij het beste doen,
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te
gaan. Alleen zou ik er wel wat voor gevoelen, hetgeen de
heer Sijtsma heeft gezegd, om de werklieden tegemoet te
komen. Daartoe zou ik wel willen medewerken en in dit
opzicht zou ik aan Burgemeester en Wethouders, bij nader
nadenken, de vraag willen richten, of zij misschien niet een
weg zouden kunnen vinden, om de werkliedenvereenigingen
in deze tegemoet te komen en of daartegen ook bepaalde
bezwaren bestaan.
De Voorzitter. De heer Pera zou er wat voor gevoelen, om
het aan de werklieden toe te staan, maar toch anders niet.
Ik wensch er echter op te wijzen, dat het aantal van dergelijke
verzoeken zal toenemen, wanneer men aan de werkliedenver
eenigingen die vergunning zou geven. Zij kunnen zich aan
sluiten bij den Turnbond en zoodoende het doel bereiken, dat
zij zich voorstellen.
De heer Korff. M. d. V. Mag ik even aanvullen hetgeen
de heer Pera meent gezegd te hebben, maar wat hij niet
heeft gezegd Ik bedoel het toestaan aan de werklieden
vereenigingen, mits zij werkelijk onder goede leiding staan.