88 DONDERDAG 27 JUNI 1912. er van weet, heb ik gelezen in het Leidsche Dagblad, ik meen in een ingezonden stukbenevens wat ik nu uit het adres verneem. Maar zooveel heb ik uit een en andér begrepen, dat daar iets moet geschieden om aan een onhoudbaren toestand een eind te maken. De Voorzitter. De Wethouder van Fabricage is vreeselijk verkouden en slecht van stemdus wat hij te zeggen heeft kan hij op het oogenblik moeilijk mededeelen. Ik kan u echter zeggen, dat de diligentie, die men altijd bij de verschillende zaken gewoon is, ook thans door Burgemeester en Wethou ders zal worden betracht en dat al het mogelijke zal worden gedaan, om, als eenigszins verbeteringen zijn aan te brengen, die aldaar toe te passen. Daarvan kunnen de leden van den Raad overtuigd zijn. Mocht het naar hun zin niet vlug ge noeg gaan, dan kunnen zij altijd in de volgende Raadszitting daaromtrent vragen stellen aan Burgemeester en Wethouders. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb dien toestand daar ter plaatse eens persoonlijk opgenomen en ik moet zeggen, dat het daar voor de bewoners niet om uit te houden is. Ik heb mij afgevraagd: Js het daar zoo gesteld, dat men maar mag doen wat men wil? Het is geloof ik, een inwoner van Voor schoten, die meent dat hij de straat in zijn bezit heeft. Hoe de vork in den steel zit, zal ik echter niet trachten uit te maken. Maar ik zou zeggenKan men maar spotten met politieverordeningen en met orde en regeldoor zoo iets te doen? Was er geen reden geweest, dat de politie door den Com missaris of door den Burgemeester als hoofd der politie was opgedragen om toe te zien, dat er geen kuilen in de straat werden gegraven. Dat mag toch maar niet in openbare straten en wegen? Nu zegt de Voorzitter, dat de zaak in banden van Burgemeester en Wethouders wordt gesteld ter afdoening. Wanneer wordt zij afgedaan De zaak is zoo urgent, dat zij geen week kan wachten. Er moet onmiddellijk wor den ingegrepen. De menschen maken daar geïmproviseerde stoepjes, de jongens maken er zandhoopen en kuilen en na een flinke regenbui, laat staan een regenperiode, kunnen de menschen niet uit of in hun woningen komen. De toestand is daar absoluut onhoudbaar. Ik zou gaarne wenschen te vernemen, hoever die diligentie zich uitstrekt. Kunnen wij verwachten, dat het morgen of overmorgen zal gebeuren, of dat er een week mede zal verloopen of De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Sijtsma gerust kan zijn ten opzichte van deze zaak. De heer Sijtsma heeft alle waarborgen, dat wanneer wordt voorgesteld, om het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoe ning, daarover goed zal worden beslist en dat de zaak spoedig zal worden behandeld, om daarover praeadvies uit te brengen. De heer Sijtsma. M. d. V. Dat bedoelde ik niet. Ik had de bedoeling met mijn vraag, of wij er op kunnen rekenen, dat het spoedig zal gebeuren. De Voorzitter. Dat hangt niet geheel van Burgemeester en Wethouders af. Het is een particuliere straat en daardoor staat men tot een zekere hoogte vrijwel machteloos. Ik kan u echter de verzekering geven, dat alles, wat in de macht van Burgemeester en Wethouders staat, door hen zal geschieden. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou hierbij nog gaarne willen opmerken, als het mij veroorloofd is, dat wij. dunkt mij, zoo spoedig mogelijk onze bouwverordening moeten wijzigen in dien geest, dat de menschen, bouwondernemers of wie dan ook, eerst dan huizen mogen bouwen, indien zij eerst of tegelijk de straten in orde maken, waarlangs zij bouwen of willen bouwen. Daarbij moet dan tevens worden bepaald, dat de gemeente die straten zal overnemen. Zoodoende kunnen wij niet meer tot wantoestanden komen, zooals op het oogen blik hier het geval is. De heer van der Lip. En als zij er niet bouwen? De heer Sijtsma. Dan moeten zij het zelf weten. Dan maken zij natuurlijk ook geen straat. De Voorzitter. Men is reeds aan die verordening bezig. Het zal onder de aandacht van de Commissie voor de Straf verordeningen worden gebracht. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Vergis ik mij niet, dan valt ook deze weg onder de Verordening op de Straat- politie, waarin een bepaling voorkomt, die zegt, dat het ver boden is, steenen te halen uit den openbaren weg. Ik ken den toestand daar niet, maar afgaande op hetgeen ik hier verneem, meen ik, .dat deze weg onder het begrip «openbare weg" valt, als zijnde toegankelijk voor een ieder. Ik vestig hierop de aan dacht van wien het aangaat. De heer Botermans. M. d. V. Die kwestie van de Stadhou derslaan betreft een particuliere zaak, die met de eigenaars van de gronden moet worden uitgemaakt. De gemeente kan daaraan niets doen, of het zou haar duizenden guldens moeten kosten. Dat gaat natuurlijk niet. Ieder die straten maakt, moet ze maken volgens voorschrift van Burgemeester en Wethouders en die dan later aan de gemeente aanbieden. Die straat is nog nooit goed gemaakt, dus de gemeente is niet bereid ge weest, die straat over te nemen. De eigenaars van de huizen hadden maar zoo voorzichtig moeten zijn, om met de eigenaars van de straatgronden meer vastigheid te maken, opdat de straat in een behoorlijken toestand werd opgeleverd. De heer Briët. M. d. V. In aansluiting aan hetgeen de heer professor Carpentier Alting heeft gezegd wilde ik wijzen op art. 427 6° van het Wetboek van Strafrecht. Zou daarmede niet iets te bereiken zijn? Daar staat: »Hij die zonder verlof, van het bevoegd gezag eenigen openbaren land- of waterweg verspert of het verkeer daarop belemmert, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden". De heer Pera. Het is geen openbare weg. De heer Briët. Het is feitelijk een openbare weg. Men belemmert toch zeer zeker het verkeer, als men de steenen uit den weg haalt. De heer van der Lip. M. d. V. Zou ik er even op mogen wijzen, dat de kwestie, die de heeren Carpentier Alting en Briët gememoreerd hebben, hier niet thuis hoort. Het is niet de vraag, of hier een strafbaar feit is gepleegd; dat gaat de politie aan en niet Burgemeester en Wethouders. Het hoofd van de politie kan natuurlijk wel een wenk geven, maar Burgemeester en Wethouders kunnen daaraan niets doen. Het is niet de taak van Burgemeester en Wethouders om bekeu ringen te doen en vervolgingen in te stellen, ter zake van het overtreden van bepalingen van het Strafwetboek of van onze Politieverordening. Overigens geloot ik, dat wij weinig aan deze zaak kunnen doen. Ik geloof, dat de heer Botermans daarin gelijk heeft. Wij kunnen die straat niet overnemen, zoolang zij niet in orde is; wij kunnen voor dit geval niet afwijken van den geldenden regel, dat wij eerst een straat overnemen, als die aan de gewone vereischten voldoet. De heer Sijtsma oppert het denkbeeld om voortaan de eigenaren eerst te dwingen een straat aan de gemeente over te doen voor er gebouwd mag worden. Het is te overwegen, hoewel hiertegen dit bezwaar kan gelden, dat wij dan straten moeten gaan onderhouden waaraan geen huizen staan. In ieder geval is dit een zeer lastige kwestie, die maar niet in een paar dagen in het reine kan worden gebracht. Burgemeester en Wethouders zijn echter bezig te overwegen wat er kan ge daan worden om in het vervolg dergelijke dingen als thans gebeuren, te voorkomen. De heer Botermans. De gemeente zal wel moeilijk eigenaar van dien grond kunnen worden, want zooals ik onderzocht heb staat er f 70000.hypotheek op. Als wij dat willen betalen, is het ons eigendom. De Voorzitter. Het beste lijkt mij, dat wij ons thans niet verder in deze zaak verdiepen. Burgemeester en W7ethouders of het hoofd van de politie zullen al het mogelijke doen, om te trachten, aan die misstanden een einde te maken, zoover dat in hun bereik is. Wij moeten de menschen, die Veror deningen zouden kunnen ontduiken, niet al te wijs maken, wat door deze debatten wel eens zou kunnen geschieden. Het beste zal wel zijn, thans de discussie over dit punt te sluiten. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming conform het voorstel van den Voorzitter besloten. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat op 21 Juni j 1. heeft plaats gehad de opneming van de boeken en de kas van den Gemeente-Ontvanger, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, dat aan Gedep. Staten is mede gedeeld en in de Leeskamer' ter inzage voor de leden van den Raad is nedergelegd. dat van N. P. M. Dieben een verzoek is ingekomen om ver gunning tot het dempen van een gedeelte sloot vóór zijn perceel aan den Hoogen Rijndijk, Sectie M. No. 2344. De Voorzitter. Aangezien bij deze slootdemping eenige haast is, zou ik u willen voorstellen tot dadelijke behandeling van het adres over te gaan. Wanneer geen van de leden daartegen bezwaar heeft, dan stel ik voor aan Dieben de gevraagde vergunning te verleenen onder de gebruikelijke voorwaarden. Aldus wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten. Aan de orde is alsnu I. Benoeming van een adjunct-Direcfeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit. (Zie Ing. St. No. 139).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 4