DONDERDAG 27 JUNI 1912. 87 Eurgemeester en Wethouders wordt gesteld ter fine van prae- advies, ons ook niet al te lang daarop te laten wachten. De heer Vergouwen. M. d. V.! U hebt een voorstel gedaan aan den Raad, om het adres naar Burgemeester en Wethouders te zenden ter fine van praeadvies, maar ik sluit mij in deze geheel aan bij hetgeen de heer Bosch heeft gezegd. Het geldt hier een algemeen adres, dat waarschijnlijk naar alle gemeenten in Nederland is gezonden. Ik zou zeggen: Het ligt op den weg van de Leidsche belanghebbenden, om, wanneer de toe stand, die in het adres is geschetst, ook voor Leiden belang wekkend is, ons dienaangaande nader in te lichten. Ik gevoel er niets voor, om Burgemeester en Wethouders, als gevolg van dit adres, aan het werk te zetten. Nu is het wel waar, dat de heer Sijtsma indertijd geïnterpelleerd heeft over de school voor zwakzinnige kinderen, maar waar Burge meester en Wethouders gezegd hebben, dat dat voorstel in staat van wijzen verkeert, daar heeft hij geen recht om Bur- meester en Wethouders er een verwijt van te maken, dat dat voorstel zoolang uitblijft, want wij weten toch allen, dat zoo een school veel voorbereidend onderzoek vereischt. Dat zou hier ook moeten gebeuren. Ik weet niet, in welke richting Burgemeester en Wethouders het onderzoek ten gevolge van dit adres zullen moeten leiden. Zij zouden dan moeten gaan vragen: Zijn hier tuchtelooze kinderen en wat moeten wij daaraan doen? Als dit het geval is, dan zullen er wel uit den boezem van de gemeente klachten komen, vooral nu deze zaak hier in den Raad aanhangig is geweest. Ik zou u dus willen voorstellen, dit adres voor kennisgeving aan te nemen en af te wachten, of uit de gemeente zelf stemmen opgaan, om in de richting werkzaam te zijn, die het adres aangeeft. Dat acht ik den meest practischen weg. De Voorzitter. Denkt de Raad erover, om mede te gaan met het denkbeeld van de heeren Bosch en Vergouwen, zoodat een stemming in dien geest uitgelokt kan worden, dan zal ik gaarne een daartoe strekkend voorstel aan het oordeel van den Raad onderwerpen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou even willen opmer ken, dat Burgemeester en Wethouders bij dit onderwerp op dezelfde wijze hebben geredeneerd als de heer Sijtsma. Men kan toch niet per se alle adressen die van buiten af komen alleen daarom ter zijde leggen. Al krijgen wij daardoor mis schien wat onnoodig werk, men kan daarom zoo'n request toch niet gewoon naast zich neerleggen. Men kan dit niet vergelijken met het verzoekschrift, dat onlangs is ingekomen, en dat wij voor kennisgeving hebben aangenomen; dat was een request betreffende de uitkeering van loon gedurende de verlofdagen van het personeel van «Éndegeest". Wij hebben toen gezegdOm dat te kunnen beoordeelen, moet men op de hoogte zijn van de lokale toestanden en precies de salaris regeling kennen. Hoe kan een in Amsterdam gevestigde Bond op de hoogte zijn van de toestanden in «Endegeest" Boven dien was dat een request dat blijkbaar zonder eenig onder zoek aan alle Gemeentebesturen was verzonden. Hier hebben wij echter een onderwerp, dat alle groote gemeenten regar deert. Het verzoekschrift is dan ook alleen maar aan de be sturen der groote gemeenten gezonden. Het zou werkelijk een wonder zijn, als wij in deze gemeente geen tuchtlooze jeugd hadden. Dan zou Leiden mooi voor den dag komen; maar ik kan dit haast niet gelooven. Nu mag het onderzoek misschien niet direct noodig zijn, maar er bestaat geen enkele reden, om het verzoek voor kennisgeving aan te nemen. Bur gemeester en Wethouders gaan volstrekt niet willeketirig te werk. Wel degelijk hebben wij goede redenen gehad, om den Raad voor te stellen om dit verzoek in onze handen testellen ten einde er praeadvies over uit te brengen. Burgemeester en Wethouders denken er niet aan, om elk request van buiten Leiden gewoon naast zich neer te leggen. Elk geval moet op zich zelf worden beoordeeld. Men moet niet zeggendat request komt van Amsterdam, of waar dan ook vandaan, en dus moet het voor kennisgeving worden aangenomen. Dat zou een heel verkeerde manier van behandelen van zaken zijn. De heer Bosch. M. d. V.Ik heb mijn opmerking gemaakt meer in het belang van Burgemeester en Wethouders dan in het belang van den Raad. Willen Burgemeester en Wet houders dat wérk op zich nemen, dan zal ik mij niet daartegen verzetten. Toch zou ik het beter hebben geacht, wanneer het werk eerst dan ondernomen werd, wanneer de hoofden van scholen eerst met gemotiveerde klachten waren gekomen over de tuchtelooze jeugd. Nu het verzoek uit Amsterdam komt, is het eigenlijk anders. Nu zullen wij gaan onderzoeken, of er hier wel een tuchtelooze jeugd is. Vinden de heeren dat goeden willen zij dat doen, dan moeten zij het zelf weten, maar ik vind het belachelijk. De Voorzitter. Voorgesteld wordt, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen. Deze zullen dan een onderzoek doen en te zijner tijd zal de Raad van den uitslag van dat onderzoek op de hoogte worden gebracht. Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. 9°. Rekeningen, dienst 1911, van de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit. Worden gesteld in handen van de Commissie van Financiën. 10°. Verzoek van D. Dirkse e. a. om, bij eventueele vast stelling van een verordening regelende de verplichte winkel sluiting, die verordening op de fruithandelaren niet toepasselijk te verklaren. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 11°. Advies van den Arrond. Schoolopziener in zake de toekenning van traktementsverhooging aan den gymnastiek- leeraar A. Metz. Wordt voorgesteld de jaarwedde met ingang van 1 Juli 1912 vast te stellen op ƒ1500. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt aldus besloten. 12°. Adviezen van den Inspecteur der Gymnasia, den Inspec teur van het Midd. Onderwijs, den Districts-Schoolopziener en den Arrondissements-Schoolopziener, in zake de toekenning van traktementsverhooging aan de gymnastiekleerares Mej E. J. Dentz. Wordt voorgesteld de jaarwedde en den pensioensgrondslag, met ingang van 1 Juli 1912, vast te stellen als volgt: voor het Gymnasium op ƒ102—, voor de Hoogere Burgerschool voor Jongens ƒ204.voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes ƒ306. -, voor de Kweekschool ƒ357.en de jaarwedde voor de Lagere Scholen vast te stellen op ƒ306.—. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt aldus besloten. 13°. Verzoek van de Vereeniging van Leidsche Christen- Studenten om vergunning tot oprichting van een houten gebouw, in den tuin van het perceel Rapenburg 4. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 14°. Verzoek van KI. Op den Velde e.a., allen bewoners van de Stadhouderslaan, om medewerking tot verbetering van den onhoudbaren toestand, waarin die laan verkeert. Dit stuk luidt als volgt Aan den Raad der gemeente Leiden. De ondergeteekenden, allen bewoners van de Stadhouderslaan tusschen de Magdalena Moonstraat en de sloot Drie October- straat alhier, Geven met gepasten eerbied te kennen dat de Stadhouderslaan aldaar in een zeer slechten toestand verkeert, door de vele groote gaten, slinken en kuilen, zoodat dezelve bij avond niet te beloopen noch te berijden is dat, tot overmaat van ramp in den vroegen morgen van den 25en Juni 1912 door B. M. H. Keiler en een ander persoon een aanvang is gemaakt met het uitbreken van het trottoir langs de perceelen genummerd 13—57 en 9 en het weg voeren der steenen, welk sloopingswerk heden aan de straat is voortgezet, handelende genoemde personen, volgens door Keller ten overstaan van den gemeente-opzichter A. Grijsen afgelegde verklaring op last van Jacob Botermans, dat bij regen van eenige beteekenis de straat één modder poel wordt, dat bevoegde autoriteiten in kennis zijn gesteld met boven genoemde feiten, doch zonder resultaat, Redenen, waarom zij genoodzaakt zijn zich tot Uw Edel Achtbaar College te wenden, met beleefd, doch dringend ver zoek, Uwe welwillende medewerking te verleenen, opdat aan dezen onhoudbaren toestand een einde kome. 't Welk doende Kl. Op den Velde. (Volgen de namen van nog 19 adressanten.) Leiden, 26 Juni 1912. De Voorzitter. Ik stel voor, dit stuk in handen van Bur gemeester en Wethouders te stellen ter fine van afdoening. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou willen vragen, of van wege het Gemeentebestuur ten opzichte van den toestand, die daar heerscht, niets kan gedaan worden. Het is daar voor de bewoners onhoudbaar en ik geloof, dat de gemeente het ook wel heel belangrijk zal vinden, dat die perceelen bouw terrein daar successievelijk worden bebouwd, zoodat later de straten kunnen worden overgenomen door de gemeente. Het zou zeer wenschelijk zijn, dat daar een geregelde toestand in het leven werd geroepen; thans zal toch de bebouwing van de omliggende perceelen bouwterrein worden tegengehouden. Het schijnt daar op het oogenblik een warboel te zijn. Kan de gemeente daar niets aan doen? Kan het niet krachtig worden aangepakt? Ik kan niet met juistheid over de zaak oordeelen, daar ik den toestand niet ken. Het eenige, dat ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 3