86
DONDERDAG
27 JUNI 1912.
behoort m.i. niet tot de competentie van den Bond van
Nederlandsche Onderwijzers, om over dit onderwerp een request
in te dienen.
De beer Sjjtsma. Ik wilde toch wel een enkele opmerking
maken naar aanleiding van hetgeen u daar zegt. U zegt: Dat
behoort niet tot de competentie van den Bond van Neder
landsche Onderwijzers, om daarover een adres te zenden. Is
dat zoo? Ik dacht, dat iedere vereeniging en iedere persoon
het recht hadden, adressen in te zenden. Misschien heb ik
u verkeerd verstaan.
De Voorzitter. In zekeren zin is dat waar, maar de Bond
van Nederlandsche Onderwijzers stelt zich toch iets anders ten
doel als dit. Dit staat toch niet op het program van den Bond
van Nederlandsche Onderwijzers en dit heeft toch in het geheel
niets met onder wij sbelangen te maken.
De heer Sijtsma. Behalve onderwijzers zijn zij echter toch
ook burgers van den Staat en burgers van Leiden, en als
zoodanig hebben zij immers het recht van petitie.
De Voorzitter. Zij hebben individueel het recht van petitie,
maar dan moeten zij niet requestreeren als vereeniging.
De heer Sijtsma. Ik ben dat niet met u eens, M. d. V.
Bovendien zou deze zaak ook zoo uit te leggen zijn, dat als
de kinderen des avonds vroeg naar bed gaan, zij des morgens
frisch zijn en dan dus beter van het onderwijs kunnen pro-
fiteeren en dat de ouders wien het aangaat zich meer met de
opvoeding kunnen bemoeien. Men moet de zaken toch breed,
niet zoo èng bekijken. Dan zou men er dus toe kunnen komen,
om te zeggen, dat dit heel goed was. Ik had dat schuchtere
woord van u liever niet gehoord, maar, nu het eenmaal gezegd
is, wilde ik dit ook niet ongezegd laten.
De heer Briët. M. d. V. Ik geloof, dat u het volkomen
duidelijk hebt gezegd en dat de heer Sijtsma ongelijk heeft.
Artikel 8 van de Grondwet zegtWettig bestaande lichamen
kunnen aan de bevoegde macht verzoekschriften indienen,
doch alleen over onderwerpen tot hunnen bepaalden werkkring
behoorende." Nu geloof ik, dat dit volstrekt niet tot den
werkkring van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers
behoort en dat dit ook wel niet omschreven zal staan als
doel van dien Bond in de Statuten. Met dergelijke zaken heeft
de Bond zich dan ook niet in te laten. Naar mijne meening
heeft u volkomen gelijk.
De Voorzitter. Heeft de heer Sijtsma gehoord, wat de
heer Briët heeft gezegd?
De heer Sijtsma. Ik heb gezegd, dat het streven van den
Bond van Nederlandsche Onderwijzers kan zijn, om de kinderen
frisch in de school te krijgen.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming conform het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
8°. Adres van het Hoofdbestuur der vereeniging van Hoofden
van Scholen in Nederland, inzake de oprichting van een of
meer speciale scholen voor tuchtelooze leerlingen.
Dit stuk luidt als volgt:
Rotterdam, 24 Juni 1912.
Henegouwerlaan 73a.
Aan den Raad der Gemeente Leiden,
geeft met verschuldigden eerbied te kennen het Hoofdbestuur
van de Vereeniging van Hoofden van Scholen in Nederland,
goedgekeurd bij K. B. van 9 Juni 1898, No. 46,
dat op de scholen voor lager onderwijs een aantal tuchte
looze leerlingen aanwezig zijn, leerlingen, die zich dermate slecht
gedragen, dat zij het onderwijs hunner klasse ernstig verstoren
en benadeelen, terwijl het bijwonen van dit onderwijs voor
henzelf van weinig of geen nut is, of die in hun omgang met
hun med escholieren een zoo slechten invloed op dezen uitoefe
nen, dat de gevolgen daarvan onmiskenbaar tot groote schade
voor de betrokkenen leiden;
dat dit euvel verergerd is sinds de invoering der Leerplicht
wet, waardoor allerlei onhandelbaren en verdorvenen, die
vroeger de school niet bezochten, daarheen worden gedreven
dat het aangeduide euvel en de daartegen aan te wen
den middelen het onderwerp van langdurige besprekingen
hebben uitgemaakt in de vergaderingen van een Algemeen
Comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de Vereenigingen
Pro Juventute te Amsterdam, Dordrecht, 's-Gravenhage, Rotter
dam en Utrecht, den Nederlandschen Bond tot Kinderbescher
ming, de Tucht-Unie, Volksonderwijs, den Bond tot Behar
tiging van de Belangen van het Kind, het Nederlandsch Onder
wijzersgenootschap, den Bond van Nederlandsche Onderwijzers,
de Nederlandsche Onderwijzers-Propaganda-Club voor Drank
bestrijding en de Vereeniging van Hoofden van Scholen in
Nederland;
dat het hierbij gevoegde rapport de conclusiën behelst,
waartoe genoemd Comité is gekomen;
dat ondergeteekende op de gronden, in dat rapport ont
wikkeld, Uw College verzoekt,
1°. zoo noodig, een onderzoek in te stellen naar den omvang,
dien het door adressant aangewezen kwaad in Uw Gemeente
verkregen heeft,
2°. in verband met de uitkomsten van dat onderzoek tot
de oprichting van een of meer speciale scholen over te gaan,
3°. die maatregelen te treffen, waardoor het bezoek dezer
speciale scholen zooveel mogelijk verzekerd wordt.
't Welk doende enz.
Het Hoofdbestuur der Vereeniging
van Hoofden van Scholen in Nederland,
P. Otto, Voorzitter.
A. L. Bartelds, loco-Secretaris.
De Voorzitter. Ik stel voor, dit stuk in handen te stellen
van Burgemeester en Wethouders ter fine van praeadvies.
De heer Bosch. M. d. V. Het voorstel van u, om dit stuk
in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders ter
fine van praeadvies heeft mij ten zeerste verwonderd. In de
laatste tijden waren wij toch gewoon, om, wanneer er een
verzoek bij den Raad inkwam van lichamen buiten de stad,
die niet met de Leidsche toestanden op de hoogte waren, die
stukken voor kennisgeving aan te nemen. De gewoonte is
toch, om eerst dan op de zaak in te gaan, wanneer de per
sonen, die met de Leidsche toestanden bekend waren, aan
leiding vonden, om met een adres bij den Raad te komen.
Daardoor werden Burgemeester en Wethouders niet over laden
met werk, hetwelk toch den meesten tijd geen doel trof, daar
die zaken toch niet steeds toepasselijk zijn op Leiden.
M. de V. Het verwondert mij daarom ten zeerste, van u
te vernemen, dat het adres naar Burgemeester en Wethouders
zal worden gezonden ter fine van praeadvies. Willen Burge
meester en Wethouders die moeite op zich nemen dan moeten
zij het zelf weten, maar ik zou zeggen, dat het in strijd is
met de gedragslijn, die in den laatsten tijd is gevolgd.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben het in deze geheel met
u eens, dat wij hier praeadvies van Burgemeester en Wet
houders op dit adres moeten hebben, op grond, dat de zaak
m. i. zeer belangrijk is en zeker, waar zij voor het geheele
land geldt, ook wel voor de stad Leiden zal gelden. In de
tweede plaats geloof ik, dat de heer Bosch eenigszins heeft
misverstaan, hetgeen de Voorzitter indertijd mij heeft geant
woord. Hij zeide: Het is geen wet van Perzen en Meden, dat
wij van adressen, die van buiten de stad komen, in het ge
heel geen notitie zullen nemen. Het gold toen een zeer
bizondere zaak. Het kwam van menschen, die eigenlijk den
toestand in Leiden niet kenden. Bovendien was dat adres
niet op zijn plaats, daar het moest zijn gericht aan de Commissie
van Beheer over Endegeest. In ieder geval zou ik het niet als
regel willen zien beschouwen, dat wij zulke adressen maar
eenvoudig zouden ter zijde leggen. Dat zou volgens mijne
meening een glad verkeerde wijze van handelen zijn. Men
kan van buiten met goede dingen tot ons komen, zooals thans
inderdaad het geval is. Waar in het geheele land en vooral
in de groote steden tuchtelooze kinderen zijn, daar kan men
niet als een axioma aannemen, dat die in Leidpn niet zijn.
Het kan in elk geval nog onderzocht worden.
Waar nu dit adres toch ter sprake wordt gebracht, zou
ik, M. d. V., er nog wel dit bij willen zeggen, dat, ofschoon
ik het praeadviseeren van Burgemeester en Wethouders zeer
goed vind, ik het toch beter zou achten, wanneer er uit den
Raad een commissie werd benoemd, die deze zaak ging onder
zoeken. En waarom Wij hebben hier, een heelen tijd geleden,
en al herhaaldelijk van Burgemeester en Wethouders gehoord,
dat wij over een andere zaak, het onderwijs aan geestelijk
minderwaardige kinderen, iets zouden vernemen. Onlangs heb
ik daarover geïnterpelleerd en kreeg ik ten antwoord, dat de
zaak in staat van wijzen was. Verder hebben wij er echter
niets meer van gehoord. Wanneer wij het nu in handen van
Burgemeester en Wethouders stellen, ben ik bang, dat de
zaak eveneens op de lange baan zal worden geschoven en
dan komt er toch niets van terecht. Daarom zou ik willen
zeggenLaat een commissie uit den Raad een onderzoek
instellen. Wil men echter dat de zaak in handen van Bur
gemeester en Wethouders gesteld wordt, laten zij ons dan
ook niet te lang laten wachten.
Wanneer het gemeentezaken geldt, die Fabricage betreffen,
dan hebben wij niet te klagen over het op de lange baan
schuiven. Het schijnt, dat, wanneer het onderwijszaken betreft
die toch ook heel belangrijke zaken zijn het dan altijd
heel lang moet duren. Ik zou u, M. d. V., dan ook wel in
overweging willen geven, om, waar dit adres in handen van