DONDERDAG
27 JUNI 1912.
95
heeft de heer Vergouwen ook gevraagd, maar een duidelijk
antwoord op die vraag is, meen ik, niet gegeven. Het is mij
echter bekend, dat Burgemeester en Wethouders op dat
verzoek van den Bond afwijzend hebben beschikt en ik wil
daarom die vraag niet herhalen.
Ik meen intusschen te weten, dat de afdeeling Leiden van
den Bond van Nederlandsche Onderwijzers zich nu tot den
Raad wil wenden, om nu daar een beslissing op haar vraag
te krijgen. Deze zaak is ook bij den Raad op hare plaats en
het verzoek ware zelfs beter rechtstreeks tot den Raad gericht
geweest, waar het hier hoofdzakelijk een financieele kwestie
betreft. Nu de zaak dus toch later hier weer terugkomt, zal
ik er thans niets meer van zeggen en mij bepalen tot de
opmerking, dat ik het betreur, dat Burgemeester en Wet
houders geen termen hebben gevonden, om de kosten, die zij
door hunnen maatregel aan de onderwijzers opleggen, uit eigen
beweging voor rekening van de gemeente te nemen.
De Voorzitter. Ik wil u zeggen, dat de afdeeling niet heeft
gewacht, tot zij een afwijzende beschikking van Burgemeester
en Wethouders had gekregen, maar reeds van te voren den
Raad er mede in kennis heeft gesteld. De afwijzende beschik
king heeft de afdeeling nauwelijks in handen kunnen hebben,
toen ik als raadslid al een gedrukt exemplaar in handen had.
De andere leden van den Raad hadden het toen zeker ook al
in handen. Het was dus niet een beklag van de afdeeling, dat
zij miskend was of gegriefd, maar de'bedoeling was, om daar
aan zooveel mogelijk publiciteit te geven en er drukte van te
maken. Dat is het geval met de circulaire aan de raadsleden.
Wat betreft die keuring voor niets, er is geen enkele reden
om de onderwijzers op een andere wijze te behandelen als
andere ambtenaren, leder heeft toch een medicus en is het
dan zoo een bezwaar, dat men dezen een bewijs verzoekt, dat
men ziek is? Dat behoeft men dan toch ook pas te doen voor
een ongesteldheid, die langer dan drie dagen duurt. Als men
dan nog geen behoefte gevoelt, een medicus te raadplegen,
dan is dat toch wel een beetje vreemd.
De heer Sijtsma. M. de V. Ik zou een vraag willen doen.
Geldt diezelfde maatregel ook voor andere gemeenteambte
naren Geldt hij ook voor ambtenaren van de secretarie, van
de bouwpolitie enz.? Hebben die ook zoo een circulaire ge
kregen?
De Voorzitter. Als het noodig is, zullen die ook de circu
laire krijgen.
De heer Sijtsma. Wij zullen de zwarte lijst afwachten.
De Voorzitter. Heb ik u dat dan toegezegd?
De heer Sijtsma. Ik dacht, dat het een verluchting voor u
zou zijn! Dat u zoudt denken: Nu kan ik mij rechtvaardigen.
De Voorzitter. Ik wil u met plezier een statistiek geven
van de verzuimen, maar ik vrees, dat wij de beschuldiging
zullen krijgen van op alle mogelijke manieren te spionneeren
en van iemand na te gaan. De lijst waarop men rapporteert
de gevallen van ziekte van twee, drie dagen, gevallen van
lichte ongesteldheid, zal ik u met alle genoegen geven. Ik
zal wel zorgen, dat de Raad daarvan binnen betrekkelijk
korten tijd kennis kan nemen.
De heer Sijtsma. Dat is mijn bedoeling niet!
De heer Vergouwen. M. d. V. Dat is niet de vraag! Laat
er dan tegelijk op aangegeven worden, wat vermoedelijk de
oorzaak is geweest, dat de circulaire is uitgevaardigd.
De Voorzitter. Dat zal moeilijk gaan. Het is beter, om de
personen er buiten te laten. De afdeeling geeft trouwens ook
wel te kennen, dat men wel weet, wat de aanleiding is. Ik
heb dat in deze zitting vermeden, om niet persoonlijk te worden.
De Voorzitter. Mag ik vragen of nog een van de leden iets
in het belang van de gemeente heeft te vragen?
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou gaarne nog een paar
vragen stellen, die ik niet van te voren heb ingediend. De
eene vraag is deze: Ik heb in het verslag van de Kamer van
Koophandel, dat ik met veel genoegen heb gelezen, bemerkt,
dat er een tak van handel is, die in Leiden verdwijnt. Die
tak van handel heett vroeger een belangrijke plaats in Leiden
ingenomen. Dat is de wolhandel. De Kamer van Koophandel
zegt, dat die handel zoo onbeduidend wordt, dat hij feitelijk
niet meer in het verslag behoeft te worden opgenomen. Nu
rees reeds bij de lezing daarvan bij mij de gedachte op: Zou
er van wege het Gemeentebestuur niet iets kunnen worden
gedaan, om dien handel, die toch in Leiden vroeger het cen
trum had, er weer bovenop te brengen, hetzij in den vorm
van een wolmarkt, zooals in andere plaatsen geschiedt, hetzij
op een andere wijze? Misschien zou het Gemeentebestuur
kunnen onderhandelen met fabrikanten of belanghebbenden,
om daaromtrent maatregelen te kunnen nemen, zoodat die
handel weer in Leiden wordt teruggebracht. Ik weet niet, of
dat mogelijk is, omdat ik niet voldoende op de hoogte ben,
maar ik achtte mij toch verplicht, dit even in het midden te
brengen. Ik geloof toch, dat men zooi eel mogelijk de belangen
van de gemeente moet bevorderen en ik geloof ook, dat de
handel in het algemeen de welvaart verhoogt. Dat is de eene
vraag, die ik wenschte te stellen en die waarschijnlijk voor
beantwoording in deze vergadering niet vatbaar is.
De Voorzitter. Wij kunnen daarvoor geen oplossing geven.
Wij zullen uw mededeeling aan de Kamer van Koophandel
overbrengen. Wij twijfelen niet, dat, zoo er iets aan te doen
is, de Kamer van Koophandel het hare zal doenom te
trachten, in die richting werkzaam te zijn.
De heer Corts. M. d. V.! Ik kan wel even een verklaring
geven, waarom die handel hier verdwenen is. Vroeger jaren
hadden zich hier gevestigd verschillende makelaars, bijv. de
Wed. P. du Rieu Zonen, B. H. Vos Zonen, M. Speijer
Zonen, Lisman en Waller, S. Hartog Co. en nog anderen, die
de wol vroeger van buiten gezonden kregen, om die tegen
een zekere provisie te verkoopen. De fabrikanten kwamen bij
de makelaars de wol uitzoeken, die zij wenschten te hebben.
De fabrikanten van den lateren tijd hebben zelf echter den
weg gezocht, van welke streken die wol afkomstig was en
zoo zijn de makelaars zoo zachtjes aan verdwenen. Dat is de
eenvoudige reden. Het beetje wol, dat hier in de buurt valt,
beteekent toch niets in vergelijking met de hoeveelheden,
die in Leiden worden gebruikt.
Een wolmarkt hier in Leiden te bevorderen zou niet veel
voordeel opleveren, daar het meest buitenlandsche wol is die
verbruikt wordt.
De heer Vergouwen. M. d. V.! Ik heb wel eens opgemerkt,
dat in den Nieuwen Rijn verschillende motorschepen met
buitengewone snelheid varen en daar een krachtigen golfslag
maken. Het kan niet anders, of dat moet voor de oevers zeer
nadeelig zijn. Ik zou daarom wel willen vragen ik heb
dienaangaande niets kunnen vinden of daaromtrent een
verordening bestaat, een verordening, regelende de snelheid
van motorschepen in de wateren onzer gemeente.
De Voorzitter. Ik dacht, dat zoo een verordening bestond.
Maar als die niet bestaat, dan zal de Commissie voor de
Strafverordeningen dat te zijner tijd wel eens willen over
wegen.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik wilde even een vraag
doen, waarop ik niet dadelijk antwoord behoef te ontvangen,
want ik heb die niet vooraf schriftelijk ingediend.
Het heeft mijne aandacht getrokkendat de kosterswoning
aan de Hooglandsche kerk verbouwd wordt; dat geschiedt
op eene wijze, die totaal in strijd is met de architectonische
waarde van de kerk zelf. Er worden daar spiegelruiten in
gezet, die in bonte tegenstelling zijn met het mooie kerkgebouw
en het in hooge mate ontsieren. Ik wilde nu vragen, of de
kerkvoogden vrij zijn, om te bouwen zooals zij willen, en of
er de noodige aandacht aan is geschonken, dat die verbou
wing behoort te geschieden in overeenstemming met het kerk
gebouw. Wij hebben eenige jaren geleden breedvoerig ge
discussieerd over het voortbestaan van de huisjes aan de
andere zijde van de kerk. Gaarne wensch ik dan ook deze
vraag onder de aandacht van Burgemeester en Wethouders
te brengen.
De heer Corts. M. d. V. Gaarne wil ik daarop even ant
woorden, dat de plannen onderworpen zijn aan de goedkeu
ring van Burgemeester en Wethouders, voor zoover het de
bouwverordening betreft, en dat de woning van den koster
niets met de kerk te maken heeft. Wat betreft die huisjes,
die rondom de kerk staan en waaromtrent wij voor eenige
jaren kwestie hadden, dat is een geheel andere zaak. De
woning van den koster was totaal onbruikbaar, er was geen
licht en geen lucht. Daaraan kunnen wij ons toch niet storen
het heeft absoluut niets met de kerk te maken.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan het debat mis
schien bekorten, door er den heer Reimeringer op te wijzen,
dat hij de zaak beschouwt van een aesthetisch oogpunt en
daar hebben 'Burgemeester en Wethouders niets mede te maken.
Wij hebben een Bouwverordening, maar daarin staat niets
omtrent eischen der aesthetica. Wij kunnen dus moeilijk een
bouwplan niet goedkeuren, omdat wij het niet mooi vinden.
Wat is bovendien mooi? De een vindt mooi wat de ander
leelijk vindt. De heer Reimeringer moet zich in deze dan ook
vervoegen bij de Kerkvoogden; Burgemeester en Wethouders
kunnen er niets aan doen. Ik zou niet weten wat.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik betreur het ten zeerste