94 DONDERDAG 27 JUNI 1912. meester *en Wethouders eenigszins vreemd. Op dergelijke zaken kan wel degelijk geattendeerd worden. Hier betreft het het College van Burgemeester enWethouders en niet den Burge meester alleen. Ik vind het zeer vreemd, dat dit tot een volgende zitting moet worden uitgesteld. De heer van der Lip. M. d. V. Ik moet toch even protes teeren tegen hetgeen de heer Briët zegt. Het Reglement van Orde geeft Burgemeester en Wethouders het recht om een vraag in een volgende vergadering te beantwoorden, zonder dat zij eenigszins verplicht zijn dit te motiveeren Ik vind het daarom minder gepast, om te zeggen dat de houding van Burgemeester en Wethouders, die van dit recht gebruik wen- schen te maken »vreemd" is. Burgemeester en Wethouders moeten zelf beoordeelen, of zij meenen op een vraag al dan niet direct te kunnen antwoorden. De Raad heeft kunnen hooren dat wij deze kwestie liever willen behandelen, als de Burge meester terug is. Dit moet de Raad volkomen eerbiedigen. Burgemeester en Wethouders hebben het recht, al betreft het de meest onnoozele vraag, om het antwoord tot een volgende vergadering uit te stellen. En daarom keur ik het af, dat een lid van den Raad hierop antwoordt, dat hij die houding vreemd" vindt; of Burgemeester en Wethouders een ant woord dadelijk of niet dadelijk zullen geven, is een zaak, die zij en niet de leden van den Raad hebben te beoordeelen. En voor bedoelde opmerking was in dit geval in het geheel geen plaats, waar wij duidelijk als reden hebben opgegeven, dat wij er prijs op stellen deze aangelegenheid in tegenwoordig heid van den Burgemeester te behandelen. De heer Briët M. d. V. Ik blijl de houding van Burgemees ter en Wethouders vreemd vinden. Dat is het verschil van gevoelen tusschen Burgemeester en Wethouders en mij, over deze zaak. De heer Bosch. M. d. V. Het is niet voor het eerst dat wij van onzen geachten Wethouder een reprimande krijgen. Wij hebben echter als Raad wel degelijk het recht te zeggen wat onze meening is. Dat mag de heer van der Lip nu bestrijden als onjuist, maar waar zou dan de grens zijn? Ik zal over de zaak thans niets zeggen, omdat Burgemeester en Wethouders uitstel hebben gevraagd hoewel ook ik daarover wel iets op het hart heb. Ik accepteer echter de afkeuring van den heer van der Lip niet. De heer van der Lip. M. d. Y. Mag ik nog even het woord hebben? De heer Bosch is al zeer onbillijk en onrecht vaardig. Als hier kwestie is van het toedienen van een repri mande of hoe hij dat ook genoemd mag hebben dan hebben wij dat niet gedaan, maar wij hebben juist van den Heer Briët een afstraffing gekregen, omdat wij niet direct antwoorden. Men moet de zaken niet op hun kop zetten Ons College heeft laten merken, dat het deze zaak met alle ap en-dependenties liever wil behandelen, als de Burgemeester terug is. En dan vind ik het, ik blijf er bij, minder gepast, dat een lid van den Raad dan zegt: Ik vind die houding vreemd, en: Waarom antwoordt gij alvast op mijn vraag niet? De heer Heeres. M. d. Y. Het verwijt, dat de heer van der Lip tot den Raad richt, heb ik mij persoonlijk niet aan te trek ken. Ik heb nu gevraagd, welke motieven er zijn, om niet onmid dellijk op mijn doodeenvoudige vraag te antwoorden. Ik heb Burgemeester en Wethouders vooruit gewaarschuwd, dat ik die vraag zou stellen. Daarop heb ik die vraag gesteld. Het komt mij voor, dat het niet alleen een recht is, maar ook een plicht van een lid van den Gemeenteraad, om, wanneer hij meent, dat Burgemeester en Wethouders handelen, zooals zij dat niet moeten doen en dat doen zij niet een opmerking daaromtrent te maken. Op die vraag had zeer goed een antwoord van de tafel van Burgemeester en Wethouders kunnen zijn gekomen. De heer van der Lip. U weet niet of die vraag zoo een voudig is. De Voorzitter. Het beste is, de discussies over dit onder werp te sluiten. De Voorzitter. Van den heer Vergouwen is ingekomen een verzoek, om een vraag aan Burgemeester en Wethouders te mogen stellen. Zal ik het voorlezen of wenscht de heer Vergouwen het mondeling toe te lichten? De heer Vergouwen. M. d. V. De oorzaak dat ik ertoe ben gekomen, om een paar vragen aan Burgemeester en Wethouders te stellen is naar aanleiding van een circulaire, die ik heb ontvangen en de andere leden ook van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Dit lag m. nu wel op hun terrein. Volgens mijne meening waren zij hierin wel competent, om die mededeeling te doen en dat verzoek tot ons te richten. Zij hebben medegedeeld, dat zij een circulaire van het College van Burgemeester en Wethou ders hebben ontvangen, waarbij aan de onderwijzers en onder wijzeressen van het openbaar onderwijs de verplichting wordt opgelegd, om bij een verzuim van meer dan drie dagen wegens ziekte een attest over te leggen van den geneesheer. Nu is mijn eerste vraag, welke de oorzaak is, dat een der gelijk onderzoek verplichtend wordt gesteld. Was daar werke lijk reden voor? Voorts zou ik aan Burgemeester en Wet houders wenschen te vragenAls zich nu een dergelijk geval voordoet, kunnen zij dan een geneesheer krijgen op kosten van de gemeente? Tevens zou ik nog wenschen te vragen: Welke houding denken Burgemeester en Wethouders aan te nemen tegenover dat verzoek? M. d. V. Dit zijn een paar korte vragen. Ik heb ze, zooals u weet, reeds van te voren medegedeeld en ik zou gaarne in deze of de volgende ver gadering daarop een antwoord hebben. De Voorzitter. Wat de eerste vraag betreft kan ik den heer Vergouwen mededeelen, dat Burgemeester en Wethouders reden hebben gehad, om die circulaire te verzenden aan de hoofden der onderwijsinrichtingen om hen erop te wijzen, dat zij niet de bevoegdheid hebben, om langer vei lof te verleenen dan drie dagen, tenzij wegens ziekte. In dat geval moet echter zijn geconstateerd, dat de menschen ziek zijn, omdat het wel eens is voorgekomen, dat men ziekte voorwendde. Het hoofd moet werkelijk zekerheid hebben, dat de onderwijzer of onderwijzeres ongesteld is en niet in staat, om hun taak te volbrengen. Dientengevolge hebben Burgemeester en Wethouders dien maatregel genomen en er is ook al geantwoord aan reques- tranten, dat Burgemeester en Wethouders geen aanleiding vonden om op een maatregel, die nog zoo kort geleden is genomen, terug te komen. Er is aan het verzoek niet te voldoen. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou zeggen, als ik u zoo hoor, dat het nog al eens voorkomt. U drukt het nogal zacht uit. Als het zoo is, als u z»gt, dan acht ik het niet noodzake lijk dat er een circulaire moet worden uitgevaardigd. Ik heb evenwel den indruk gekregen, dat het kwaad, dat de Bond zelf ook aangeeft, bestaat en ook wel vaak voorkomt. Daarom heb ik van te voren gevraagd, of Burgemeester en Wethou ders niet een lijstje, een overzicht, een statistiek zouden willen opmaken, waaruit duidelijk blijkt, dat die maatregel werkelijk noodzakelijk was. Ik kan mij wel vereenigen met de houding van Burgemeester en Wethouders ten opzichte van het verzoek. Ik geloof, dat het praematuur zou zijn, om in dien geest te beslissen. De Voorzitter. Men zou misschien persoonlijk worden, als men meer zegt, en dat hebben Burgemeester en Wethouders willen vermijden. Men wil voorkomen, dat op die wijze kwaad zou worden gedaan, dat voort zou woekeren. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders gemeend, dat het de tijd was, daarop de aandacht te vestigen. Dat is de reden geweest. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik sluit mij gaarne aan bij hetgeen door den heer Vergouwen is gezegd en ik zou gaarne weten, of het kwaad werkelijk van dien aard is, dat zulke krasse maatregelen genomen moesten worden. Dat behoeft u niet in het openbaar te zeggen, maar wij zouden de lijst met de namen der simulanten gaarne willen zien. Ik heb de circulaire ook gekregen en heb toen links en rechts geïnformeerd en gevraagd: Zijn de onderwijzers zóó weinig betrouwbaar en hebben zij zóó wéinig plichtsgevoel, dat zij, als zij geen lust hebben te werken, zich als ongesteld aanmelden? Toen is mij verzekerd, dat het in al de jaren, die achter ons liggen en waarvan de tegenwoordige onderwijzers heugenis hebben, het, met een paar personen is gebeurd. Een van die personen is op het oogenblik buiten de gemeente. Dien heeft men gezegd: U moet ontslag vragen. Die had trouwens ook andere onregel matigheden begaan. Wanneer nu alleen die twee gevallen aanleiding hebben gegeven tot deze circulaire, dan bevreemdt mij dat zeer; dar. kan men dien maatregel toch niet gewettigd noemen. Daarom zou ik willen vragen, of Burgemeester en Wethouders ons de feiten willen geven. Het kan dan in de Leeskamer neergelegd worden, met blauwe strepen eromheen zooals het stuk waarop de heer Roem straks zinspeelde. Als het alleen is gebeurd om die twee personen, waarvan een al buiten de gemeente is, dan zou ik willen vragen: Is het wel een goede tactiek, ja is het niet schromelijk onbillijk van Burgemeester en Wethouders, om zulk een maatregel te nemen? Ik zou dus gaarne, evenals de heer Vergouwen, willen weten, wie die personen geweest zijn, die aanleiding tot zulk een krassen maatregel hebben gegeven. De heer van der Pot. M. d. V. Nu deze zaak hier ter sprake komt, wil ik gaarne ook iets zeggen. De hoofdzaak, die in het adres van den Bond van Nederlandsche Onder wijzers ter sprake komt, is niet zoozeer de maatregel zelf van Burgemeester en Wethouders zij zeggen immers, dat zij zich daarbij neerleggen maar zij vragen, om de kosten van het attest, bij een ongesteldheid, die langer dan drie dagen duurt, voor rekening van de gemeente te nemen. Daarnaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 10