88 VERORDENING, regelende de verplichting der ambtenaren, beambten en werklieden der gemeente Leiden tot het hebben hunner vaste woonplaats en tot het feitelijk wonen in die gemeente. Art. 1. Alle ambtenaren, beambten en werklieden, in dienst der gemeente Leiden, zijn, voorzoover zij niet bepaaldelijk hunne betrekking buiten de gemeente moeten uitoefenen, verplicht hunne woonplaats te hebben en feitelijk te wonen in de ge meente Leiden. Art. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere omstan digheden bij uitzondering toestemming verleenen, dat de in artikel 1 bedoelde personen woonplaats hebben of gedurende korteren of langeren tijd feitelijk wonen buiten de gemeente Leiden. Aan deze toestemming kunnen door Burgemeester en Wet houders voorwaarden worden verbonden. Art. 3. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1913. Art. 4. Overgangsbepaling. Aan Burgemeester en Wethouders wordt de bevoegdheid gegeven om aan ambtenaren, beambten en werklieden, in dienst der gemeente Leiden, die op 20 Augustus 1896 buiten de gemeente woonden, toestemming te verleenen om, zoolang deze toestemming niet zal zijn ingetrokken, buiten de gemeente Leiden te blijven wonen. Aan deze toestemming kunnen door Burgemeester en Wet houders voorwaarden worden verbonden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 157. Leiden, 11 Juli 1912. In verband met de wijzigingen, welke het Stationsplein alhier onderging, bij het in exploitatie brengen der electrische trams door de stad en naar Oegstgeest, werd in het najaar van 1911 het onoogelijke en in den weg staande urinoir op het Stationsplein door de Directie der Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij verwijderd, zonder dat door haar een nieuw urinoir op een andere en meer geschikte plek van het plein werd geplaatst. Als reden voor hare handelwijze in deze voerde de Directie aan, dat zij van oordeel was, dat het op den weg van onze gemeente lag tot de plaatsing van het nieuwe urinoir over te gaan, aangezien voor de aankomende en vertrekkende reizigers urinoirs op het station aanwezig zijn. Niettegenstaande herhaalde verzoeken, zoowel door den Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten, als van onzentwege tot de Directie gericht, is het niet mogen gelukken haar tot andere gedachten te brengen. De Directie bleef eenvoudig weiger achtig op het haar toebehoorende plein een nieuw urinoir te plaatsen. Onder die omstandigheden meenden wij, waar het niet valt te ontkennen, dat de aanwezigheid van een urinoir op het Stationsplein zeer gewenscht is en voor velen groot gemak oplevert, voor ditmaal over onze bezwaren te moeten heen stappen en van gemeentewege tot de plaatsing te moeten overgaan. Intusschen is de desbetreffende begrootingspost niet toerei kend, om de kosten te dragen, vereischt voor de aanschaffing van het urinoir en de plaatsing daarvan, overeenkomstig de voorschriften van den Minister van Waterstaat, wiens ver gunning moest worden gevraagd, aangezien de plaatsing ge schiedt op terrein, aan de Spoorwegmaatschappij toebe hoorende. Die kosten worden door den Directeur van Gemeentewerken geraamd op f 450 en wij geven U mitsdien in overweging door vaststelling van nevensgaanden staat van af- en over schrijving een bedrag van f 450 voor het genoemde doel te onzer beschikking te stellen. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven zijn thans nog f 7951 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 158. Leiden, 12 Juli 1912. Door de Weduwe C. Dieben geb. M. C. Biesiot, huurster van de perceelen weiland onder de gemeente Oegstgeest, Sectie E nis. 79 en 80, groot 2 H.A. 54 A. 70 c.A., werd verzocht de met Kerstmis van dit jaar afloopende huur laatstelijk krachtens raadsbesluit van 30 Juni 1910 aangegaan voor den tijd van twee jaren tegen een huursom van f 330 per jaar met twee jaren te verlengen. Bij de mondelinge toelichting wijzigde zij dit verzoek in zooverre, dat zij de huurverlenging gaarne op vijf jaren zag bepaald, in plaats van op twee. Aangezien de huurster het land zeer goed onderhoudt en de huursom zeer voldoende mag worden geacht, bestaat tegen de ondershandsche huurverlenging geen bezwaar; ook achten wij een verhuring op langeren termijn in casu 5 jaren zoowel in het belang van de gemeente als van de huurster. Alleen zouden wij in art. 2 der voorwaarden nog wenschen te zien opgenomen de navolgende bepaling»de pachtster zal telkens van de door haai' voorgenomen bemesting van het land, tijdig aan de verhuurders kennis geven"tegen de op neming van deze bepaling heeft de huurster geen bezwaar. Wij geven U derhalve in overweging de perceelen weiland aan den Rijnsburgerweg onder Oegstgeest, kadastraal bekend onder Sectie E n" 79 en 80, voor den tijd van vijf jaren, in gaande met Kerstmis 1912, te verhuren aan de Weduwe C. Dieben 'geb. Biesiot, alhier, voor den huurprijs van f 330.— per jaar en verder onder de bestaande, doch in bovengemelden zin gewijzigde, voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 159. Leiden, 12 Juli 1912. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat het onderzoek der rekening van de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen over 1911 haar tot geene bedenkingen aanleiding heeft gegeven. Zij adviseert U derhalve die rekening goed te keuren. Het door de gemeente verschuldigde bedraagt f 2121,65, Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 160. Leiden, 12 Juli 1912. Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van Dr. J. Eggink om eervol ontslag uit zijne betrekking van Keuringsveearts, tevens Adjunct-Directeur van het Openbaar Slachthuis bestaat noch bij de Commissie voor het Slachthuis, noch bij ons College bezwaar. Mitsdien geven wij U in overweging aan Dr. J. Eggink, op diens verzoek, met ingang van 15 Augustus 1912, eervol ont slag te verleenen als Keuringsveearts, tevens Adjunct-Directeur van het Openbaar Slachthuis alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 6 Juli 1912. Edelachtbare Heeren. Ik heb de eer U mede te deelen, dat ik ingaande 15 Augustus 1911 in het genot van een jaar non-activiteit als paardenarts 2e klasse werd gesteld. In verband met een door mij ingediend request om weer in actieven dienst te worden hersteld, verzoek ik U beleefd mij met ingang van 15 Augustus 1912 ontslag te willen verleenen als keuringsveearts tevens adjunct-directeur van het Openbaar Slachthuis. Met de meeste hoogachting, Uw dienstw. dr., J. Eggink. Aan den Raad der gemeente Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 4