80 gaslabriek gevolgd, daar meenden wij dat het rationeel was ook in het onderhavige geval tot de toekenning eener gratificatie van 40 te besluiten. De gelegenheid, om te dezer zake vooraf een besluit van Uwe Vergadering uit te lokken, ontbrak ons ten eenen male, aangezien de viering van het jubileum ons eerst op het laatste oogenblik ter oore kwam en het natuurlijk voor den betrokken werkman minder eigenaardig was, indien hij eerst na verloop van een paar weken het blijk van waardeering deelachtig werd. Intusschen is de mogelijkheid geenszins uitgesloten, dat zich andermaal een veertig- of zelfs een vijftigjarig dienst- jubileum voordoet en wij geven U daarom in overweging goed te keuren, dat uit het bedrag, hetwelk ingevolge raads besluit van 22 Maart 1906 jaarlijks te onzer beschikking wordt gesteld, teneinde daaruit aan de werklieden, begrepen onder het werkliedenreglement, en aan de brugwachters na 25 jaar dienst gratificaties uit te keeren, ook bij jubilea wegens 40 of 50 jarigen dienst eene gratificatie wordt toegekend resp. van 40 of ƒ50, of zooveel minder als ons College in ieder bijzonder geval, met het oog op het strafregister van den betrokken persoon raadzaam zal voorkomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 138. Leiden, 14 Juni 1912. In zijn in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven deelt de Gemeente-Ontvanger mede, dat de traktementen van den boekhouder en van den lsten en 2den ambtenaar ten zijnen kantore met het oog op de vele werkzaamheden, die door hen worden verricht en ook in vergelijking met de bezoldiging van hunne collega's in andere gemeenten niet meer voldoende kunnen worden geacht. Volgens de thans geldende salarisregeling bedraagt het traktement van den boekhouder 1400,met 2 vierjaarlijk- sche verhoogingen van ƒ200,tot eeri maximum van ƒ1800. dat van den eersten ambtenaar 900, met 2 driejaarlijk- sche verhoogingen van ƒ100,—tot een maximum van ƒ1100, en idat van den tweeden ambtenaar 600,met 2 driejaar- lijksche verhoogingen van 100,tot een maximum van 800,-. De Ontvanger stelt nu voor genoemde ambtenaren met in gang van 1 Januari 1913 ieder eene verhooging van ƒ,100, toe te kennen, hetgeen dan z. i. bv. aldus zou kunnen geschie den, dat zoowel de aanvangswedde als het maximum van ieder van hen met 100,werd verhoogd. Ons College kan zich met het denkbeeld, om de bedoelde 3 ambtenaren eenige verhooging van salaris deelachtig te doen worden, zeer goed vereenigen. Ook wij toch zijn van oordeel, dat gelet op hunne werkzaamheden en de traktemen ten in andere gemeenten, de thans geldende salarisregeling niet in alle opzichten voldoende kan worden genoemd. Intusschen zouden wij de wijziging gaarne op eenigszins andere wijze, dan door den Ontvanger in zijn schrijven wordt aangegeven, zien vastgesteld en wel in dien zin, dat het minimum-salaris onveranderd werd gelaten en alleen het maximum werd verhoogd. In plaats van twee verhoogingen voor den boekhouder van 200 en voor de beide andere ambtenaren van f 100, zou den dan 3 verhoogingen kunnen worden in uitzicht gesteld, terwijl die verhoogingen ook ten opzichte van den boekhouder telkens na 3 jaar dienst als zoodanig verleend zouden kunnen worden. Door eene dergelijke regeling blijft men niet alleen in de lijn van de verordening, doch krijgen de ambtenaren hunne verhoogingen ook meer geleidelijk. De boekhouder toch heeft eerst kort geleden, op 1 Januari j.l eene verhooging van f 200 ontvangen, en het is dus rationeel hem 3 jaar daarna, dat is tegen 1 Januari 1915, een derde verhooging tot hetzelfde bedrag in uitzicht te stellen. De le ambtenaar valt op 1 Januari 1913 in de termen, om zijne 2e verhooging te ontvangen. Bij de door den Ontvanger voor gestelde regeling zou hij dan als 't ware 2 periodieke verhoo gingen tegelijk krijgen, hetgeen natuurlijk niet de bedoeling van den Ontvanger is. Ook met het oog hierop is het dus gewenscht 3 jaar na de 2e verhooging een derde verhooging in uitzicht te stellen. Voor den 2den ambtenaar eindelijk komen beide regelingen op hetzelfde neer, aangezien hij al op 1 Januari 1910 zijn tweede verhooging heeft genoten. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot vaststelling van de navolgende verordening te besluiten. VERORDENING, houdende wijziging der Verordening van 5 December 1907 (Gemeenteblad no. 27), regelende den rang en de bezoldiging van de ambtenaren en be dienden ter gemeente-secretarie en op het kantoor van den Gemeente-Ontvanger, laatstelijk gewijzigd bij Verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad no. 12). Artikel 1. In artikel 10 van bovengenoemde verordening wordt in plaats van 1800" gelezen: 2000,in plaats van «ƒ1100,— 1200.—" en in plaats van 800,900, Art. 2. In artikel 11 sub a wordt «tweemaal na 4 jaar dienst als zoodanig" vervangen door: «driemaal na 3 jaren dienst als zoodanig", terwijl sub b gelezen wordt: »i. voor de le en 2e ambtenaar driemaal- en voor den ambtenaar belast met het toezicht op de honden, ter richtige invordering van de hon denbelasting, tweemaal telkens na 3 jaar dienst als zoodanig een verhooging van 100, Overgangsbepaling. Art. 3. De thans in functie zijnde boekhouder, le en 2e ambtenaar ontvangen de hun toekomende derde verhooging 3 jaren na het tijdstip, waarop zij hun tweede verhooging zijn of zullen zijn deelachtig geworden. Art. 4. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1913. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 139. Leiden, 17 Juni 1912. Onder verwijzing naar het in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven van Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, hebben wij de eer U de navolgende voordracht aan te bieden voor de benoeming van een adjunct directeur dier fabrieken, ter vervulling van de vacature, welke zal ontstaan tengevolge van het aan den heer E. J. F. Thderens met ingang van 1 November 1912 verleend eervol ontslag: 1°. R. VAN AMMERS, w. i., ingenieur bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, te Utrecht; 2°. H. H. EHRENBURG, e. i., ingenieur bij de IJsselcentrale, te Zwolle. Tevens stellen wij U overeenkomstig het advies van HH. Commissarissen voor: a. de jaarwedde van den te benoemen adjunct-directeur te bepalen op 3000 b. hem, evenals zijn voorganger, nis personeele toelage toe te kennen het vrije gebruik van electriciteit tot een maximum van 1500 eenheden; c. deze personeele toelage voor de bepaling van den pensioens grondslag te waardeeren op 100; d. den datum van in-functie-treding van den nieuwen titularis te doen vaststellen door HH. Commissarissen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 140. Leiden, 17 Juni 1912. Het komt ons voor, dat op de in nevensgaande adressen vervatte verzoeken, van de Leidsche Gymnastiek en Scherm- vereeniging «Hercules", om het gymnastieklokaal aan de Pie terskerkgracht, en van de Leidsche Gymnastiek en Scherm- vereeniging «Excelsior", om het gymnastieklokaal der school in de van der Werfstraat, in den vervolge kosteloos te mogen gebruiken, afwijzend behoort te worden beschikt. Er is toch o.i. ten opzichte van beide vereenigingen geen voldoende aanleiding, om af te wijken van den door Uwe Vergadering aangenomen regel, dat voor het gebruik der gym nastieklokalen, behalve de kosten van vuur, licht, schoonhouden en bediening, ook eerie kleine vergoeding voor het lokaal aan de Pieterskerkgracht ten bedrage van 15 'sjaars per wekelijksch uur en voor dat der school in de van der Werf straat ten bedrage van 10 's jaars per wekelijksch uur wordt betaald. Indien toch besloten wordt aan deze twee vereenigingen de genoemde zalen kosteloos in gebruik af te staan, dan zullen natuurlijk ook de andere hier ter stede bestaande gymnastiek- vereenigingen dadelijk met verzoeken van gelijke strekking tot U komen, die men dan moeilijk zal kunnen weigeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 2