38
DONDERDAG 21 MAART 1912.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burg. en Weth., om bet verzoekschrift
voor kennisgeving aan te nemen, komt in stemming en wordt
met 13 tegen 12 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heerenP. J. Mulder, Carpentier Alting,
Hoogenboom, Bots, Korevaar, van Hamel, van der Lip, Briët,
Vergouwen, Reimeringer, Bosch, Driessen en Korff.
Tegen stemmen de heeren: van Tol, Sijtsma, Kruimel, Boter-
mans, Corts, Heeres, van der Pot, van Gruting, Pera, Timp,
de Boer en van der Eist.
11°. Motie van de heeren Sijtsma c. s. om tot herziening te
geraken van de minimum-loonen in bestekken van Gemeente
werken voor de werklieden in de verschillende vakken.
Dit stuk luidt als volgt:
Ondergeteekenden hebben de eer de navolgende motie van
orde voor te stellen
De Raad, overwegende, dat door het amendement van hun
medelid Van Tol op het voorstel van B. en W., houdende
wijziging van Art. 1 der verordening, houdende »bepalingen
omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestek
ken van gemeentewerken" vastgesteld bij raadsbesluit van
28 Maart 1901 en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van
'10 October 1907, de verhouding tusschen de loonen voor de
werklieden in de verschillende vakken, zooals die bij de
vaststelling als juist is aangenomen, wordt verbroken;
evenwel van oordeel, dat een algemeene herziening door de
veranderde tijdsomstandigheden wenschelijk mag worden ge
acht, noodigt B. en W. uit met bekwamen spoed een voor
stel tot algemeene herziening dezer loonen bij den Raad in
te dienen.
K. Sijtsma.
J. Botermans.
Leiden, 20 Maart 1912.
Zal worden behandeld bij punt 31 der agenda.
Aan de orde is alsnu:
II. Benoeming van een onderwijzer met verplichte hoofdakte
aan de school der 3e klasse No. 1.
(Zie Ing. St. No. 58).
De Voorzitter. Mag ik de heeren van der Lip, Vergouwen,
Heeres en Botermans uitnoodigen het stembureau te willen
vormen
De heer van der Elst. M. d. V. Mag ik even bij dit punt
het woord naar aanleiding van de verschillende voordrachten?
De Voorzitter. De heer van der Eist heeft het woord.
De heer van der Elst. M. d. Y. De Raad herinnert zich,
dat vroeger herhaaldelijk aanmerkingen zijn gemaakt op en
ook wel eenigszins is geprotesteerd tegen de wijze van voor
dragen, die men bij onderwijzersbenoemingen volgt. Het sys
teem is, dat bij gelijktijdige voordracht eerst worden voorge
dragen A, B, dan B, C, A en dan weer C, A, B, enz.
Nu hebben wij hier weer in de voordrachten 58, 59, en 64
zes vacatures. Daarvoor worden zeven personen voorgedragen,
terwijl er 31 sollicitanten zijn. Onder die niet-voorgedrageri
personen is er een, die een acte Fransch heeft; een ander
heeft een acte Engelsch en een zelfs twee actes, n.l. voor
Wiskunde en Engelsch.
Nu zou ik meenen, dat, waar men niet een beroep kan
doen op de omstandigheid, dat er een te beperkte keuze was,
het benoemingsrecht van den Raad wel wat te sterk wordt
ingekrompen. Ik voor mij denk er sterk over, om aan deze
benoemingen niet deel te nemen en blanco te stemmen.
Tenzij de Wethouder van Onderwijs, wieri dit in het bijzonder
aangaat, zeer sterke argumenten kan aanvoeren, om den Raad
te bewijzen, dat het onmogelijk was deze voordrachten anders
in te richten.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik wil den heer van der Elst
reeds bij voorbaat zeggen, dat waar die argumenten zoo
bijzonder sterk moeten zijn, om hem te nopen aan de stemming
deel te nemen, ik vrees, dat ik daarin te kort zal schieten.
De heer van der Elst zegt wel, dat er onder de sollicitanten
zijn, die acten Engelsch en Fransch hebben, maar daar gaat het
hier niet om. Die acten zullen geen beletsel zijnintegendeel,
het bezit ervan kan zelfs een aanbeveling zijn bij overigens
gelijke geschiktheid. Hier geldt het .betrekkingen van onder
wijzer met verplichte hoofdacte voor de volksscholen.
Uit de verschillende berichten van de hoofden van scholen
en uit het advies van den Arrondissements-schoolopziener
die de heer van der Elst toch ook wel ingezien zal hebben
is gebleken, dat er naar de sollicitanten een zeer uitvoerig en
nauwgezet onderzoek is ingesteld. En nu komen de heeren
tot de conclusie, dat degenen, die aanbevolen worden, de per
sonen zijn, die wij moeten hebben.
Nu kan ik niet inzien, wat voor bezwaar ertegen kan zijn,
dat op de eene voordracht A, B, C en op de andere voordracht
B, C, A staat. De heer van der Elst zal vermoedelijk toch wel
gevolgd hebben, wat er in andere gemeenten gebeurt. O.a. in
de Nieuwe Rotterdamsche Courant van gepasseerden Zaterdag,
hebt u kunnen zien, dat in Rotterdam hetzelfde systeem gevolgd
wordt. Daar zijn ook verschillende voordrachten, waarbij om
zettingen plaats hebben. In den Haag, Utrechten andereplaatsen
heeft men precies hetzelfde. De wet eischt, dat er voorgedragen
zullen worden «benoembaren". En ze zijn allemaal benoembaar
Dus wat kan daartegen zijn?
Er zijn wel is waar eenige andere sollicitanten, maar alle
hout is geen timmerhout. Er zijn verschillende omstandigheden,
die maken, dat de een de voorkeur verdient boven den ander.
Wat voor bezwaar er dus hier zou zijn tegen deze voor
drachten, kan ik niet inzien.
De heer van der Elst. M. d. V. Dat het in andere plaatsen
ook gebeurt, wil ik gaarne gelooven. Maar dat is voor ons nog
geen reden, om het over te nemen. Nu zegt de heer van
Hamel wel: wij volgen het advies van de hoofden van scholen.
Maar wij hebben toch, als Raad, het recht van benoeming.
Dat kunnen wij toch niet in handen geven van de hoofden!
Het komt er dan op neer, dat de hoofden zeggen, wie gekozen
moet worden. Het is bovendien een voordracht geen aan
beveling wij zijn dus gebonden aan drie personen. Dat is
op zichzelf al een beperking. Wanneer op de voordrachten
telkens weer staan dezelfde menschen, dan is het eigenlijk de
Wethouder van Onderwijs, die benoemt. Mij dunkt, dat de
Raad zich daaraan niet behoeft te onderwerpen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil mij met een enkel woord
aansluiten bij den heer van der Elst. En dan wil ik nog een
paar dingen erbij voegen ook.
In de eerste plaats dan een woord over een opmerking van
den Wethouder. Die spreekt nu heel anders, dan indertijd bij
de salarisregeling, toen hij herhaald pleitte om voor een bijakte,
een taaiakte, iets bijzonders te betalen, omdat men zoo
zeide hij, en terecht! in iemand, zoo'n akte bezittende, een
onderwijzer krijgt met meer algemeene ontwikkeling. Nu
wordt er smalend gezegd, dat een bij-akte nu wel geen beletsel
is, het kan ook wel eens een voordeel zijn, maar ze hebben
ze hier niet noodig en dus Burgemeester en Wethouders
negeeren het bezit van zoodanige akte eenvoudig.
Nu heb ik de stukken ditmaal bijzonder goed gelezen, omdat
de heer van der Elst zei, dat hij er het een en ander over
wilde te berde brengen. Maar ik moet zeggen, dat het rapport
van die hoofden van scholen al heel mager is. Ze beginnen
van één te zeggen: dat hij een goeden indruk heeft gemaakt
en dan volgt er: van de anderen kan ik dat niet zeggen.
Wij vernemen met geen enkel woord, waarop die indruk steunt.
Dus ons wordt ook niet medegedeeld evenmin als op het
oogenblik door den Wethouder dat die andere onderwijzers
niet geschikt zouden zijn en waarom niet.
Nu wil ik in verband hiermede even teruggaan. Voor eenigen
tijd is hier een jongmensch, dat ik toevallig kende, ook zoo
te licht bevonden hij was niet geschikt om op een voordracht
te komen. En toevallig las ik dezer dagen, dat dat jongmensch
benoemd was tot hoofd eener school in een vrij groote plaats.
Het is wel eigenaardig, dat iemand, die hier niet geschikt
werd geacht voor onderwijzer, in een andere plaats bijna
onmiddellijk benoemd wordt tot hoofd eener school.
Tot deze voordrachten komend! De Schoolopziener heeft
bij alle voordrachten een persoon genoemd, dien hij er ook op
wilde plaatsen. Dien acht de Schoolopziener dus wel geschikt.
Enop al deze voordrachten komt die persoon niet voor.
Wilde men nu werkelijk den Raad toch een beetje meer
ruimte van keuze geven, dan had men dezen man toch ook
een plaatsje gegeven op een voordracht. Er wordt in de stukken
eenvoudig dit gezegd: De heer van Leeuwen maakte een
gunstigen indruk en van en dan volgt de naam van den
betrokken onderwijzer kan dat niet gezegd worden. Dat
vind ik toch te weinigzeggend. Wanneer die door den School
opziener herhaaldelijk genoemde sollicitant absoluut niet ge
schikt of minder geschikt was, moesten wij dat uit de stukken
toch kunnen lezen. Dat kunnen wij niet. Maar ik geloof, dat
ik uit ervaring wel kan zeggen, dat die persoon dat is de
heer de Boer wel geschikt is. Tijdens de ziekte van den
onderwijzer, die de hoogste klasse heeft in de school 3e klasse
No. 1, had niet mijnheer van Leeuwen, maar de Boer hem
te vervangen. Wanneer iemand voor vrij langen tijd bij de
hoogste klasse geplaatst wordt, dan is dat, dunkt mij, in
het algemeen wel een bewijs, dat hij zijn zaken wel weet en
kent. Waarom moet men nu zoo iemand passeeren. terwijl de
Schoolopziener telkens zegt: Waarom de Boer ook niet op de
voordracht als No. 1 geplaatst? Ik vermoed, dat men dat
doet om andere redenen, buiten het onderwijs gelegen.
En dat vermoeden wordt sterker, wanneer ik de vragen-
A. VAN DER ELST.