GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 7 00£E09IEir STUKKEN. N°. 13. Leiden, 10 Januari 1912. De Commissie van Financiën heeft de eer (J mede te deelen dat, indien de Raad besluit tot aanvulling van het uitbreidings- en vernieuwingsfonds der Electriciteitsfabriek met 150.000, en dat van de Gasfabriek met 12000.overeenkomstig de voordrachten van Burg. en Weth., opgenomen onder nis. 3 en 6 der Ing. Stukken, zij geen bezwaar heeft tegen de wijze waarop wordt voorgesteld de gelden te vinden, noch tegen de overgelegde begrootingswijziging, dienst 1912. Evenmin heeft de Commissie bezwaar tegen de begrootings wijziging, dienst 1912, ten behoeve van een subsidie aan de »afd. Leiden der Vereeniging van hoofden van Scholen in Nederland", ten bedrage van 170.indien de Raad overeenkomstig de voordracht van Burg. en Weth. tot toe kenning dier subsidie besluit. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. No. 14. Leiden, 10 Januari 1912. In het hierachter afgedrukt adres, hetwelk in Uwe Verga dering van 29 September 1910 inkwam, verzoekt het bestuur van de afdeeling Leiden van den Nederlandscheri Bond voor Lichamelijke Opvoeding, om het aan de gemeente toebehoo- rende terrein aan den Zoeterwoudschen Singel, waarvan het voorste gedeelte tijdens de lustrumfeesten in 1910 tot feest terrein was ingericht, onder nader overeen te komen voor waarden aan genoemde afdeeling ten gebruike af te staan, teneinde het tot sport- en speelterrein in te richten over eenkomstig het bij het verzoek overgelegde plan. De redenen, waarom wij eerst thans in staat zijn U over dat adres praeadvies uit te brengen, zullen U uit de onder staande uiteenzetting duidelijk worden. Allereerst dan wendden wij ons tot het bestuur der afdee ling met de vraag, welken huurprijs, afgescheiden van de rente van 4 van de te maken kosten van ophooging van het nog niet opgehoogde gedeelte van het terrein, de afdee ling op zijn hoogst voor het land zou wenschen te betalen. Wij wezen er daarbij op, dat het toch zou kunnen zijn, dat de maximum-huur, welke de afdeeling zou willen betalen, dezerzijds niet hoog genoeg werd geacht om het land daar voor af te staan, en dat in dat geval het antwoord van het bestuur aan ons college veel arbeid en moeite zou kunnen besparen, welke uit den aard der zaak aan het instellen van een onderzoek of en zoo ja, onder welke voorwaarden het terrein zou kunnen worden beschikbaar gesteld, verbonden zouden zijn. Als antwoord hierop, ontvingen wij van het bestuur een uitvoerig schrijven, waarin de plannen van de afdeeling nog nader werden uiteengezet en tevens werd aangegeven, hoe het bestuur zich de exploitatie uit financiëel oogpunt had gedacht Aan de hand van die exploitatie-rekening toonde het be stuur aan, dat het de af eeling niet mogelijk was, behalve de 4% der ophoogingskosten, ook nog huur te betalen, tenzij de gemeente bereid mocht zijn bij opzegging van het gebruik van het terrein het door de afdeeling dan nog niet afgeloste deel der voor de inrichting van het terrein aangegane leening over te nemen. Doch ook in dat geval zou de huur niet hooger kunnen zijn dan 250, het geraamde batig saldo, dat het bestuur aanvankelijk gedacht had jaarlijks voor schuld delging te bestemmen. Verder vestigde het bestuur er in haar schrijven nog eens nadrukkelijk de aandacht op, dat hier geen sprake was van het oprichten van een vereeniging, waarvan de leden voor eigen genoegen van het terrein wilden gebruik maken, maar dat de afdeeling eene philanthropische inrichting wilde stich ten, aangezien het de bedoeling was het terrein tegen zeer geringe vergoeding beschikbaar te stellen, waardoor aan zeer velen, die zonder steun nimmer zulk een terrein tot hunne beschikking zouden krijgen, de gelegenheid tot lichaamsspelen werd gegeven. Alvorens nu te dezer zake met het bestuur nader in mon deling overleg te treden, waartoe het bestuur mede den wensch had te kennen gegeven, wonnen wij het advies in van den Directeur van Gemeentewerken en de Commissie van Fabricage. Beide waren blijkens hunne in de Leeskamer ter visie liggende rapporten van oordeel, dat, indien besloten mocht worden het bedoelde terrein aan de afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond voor Lichamelijke Opvoeding ten gebruike af te staan, dit alsdan niet zou moeten geschieden op de door het bestuur der afdeeling aangegeven wijze. Indien toch de afdeeling de onbeperkte beschikking over het terrein zou verkrijgen, dan zou de gemeente feitelijk nagenoeg alle zeggenschap over het terrein verliezen en zouden ook alle baten, uit het verhuren voor de meest ver schillende doeleinden voortspruitende, zooals concours-hippi- ques, circussen, tentoonstellingen en dergelijke, komen ten voordeele der afdeeling. Doch zelfs bij dezen vorm van exploitatie zou het zeer de vraag zijnof de onderneming wel zonder steun van de gemeente zou kunnen bestaan. »De raming van ontvangsten en uitgaven toch," zoo schreef de Directeur van Gemeentewerken, »is natuurlijk uiterst «vaag; omtrent de grootte der te heffen contributies van de «sportvereenigingen en bijkomende ontvangsten valt vooruit «niets met zekerheid te voorspellen. Wanneer de Bond te «zware verplichtingen tegenover de gemeente heeft aange- «gaanbestaat er gevaar, dat hij, om zich staande te houden, «niet de eigenlijke volkssportvereenigingen zal toelaten, doch «de meer betalende clubs uit een hoogere maatschappelijke «klasse; zoodoende streeft hij zijn doel echter voorbij." Om deze redenen was de Directeur van Gemeentewerken, en ook de Commissie van Fabricage, van oordeel, dat aan een anderen vorm van terreinafstand de voorkeur moest worden gegeven, waardoor de zaak op gezonder basis zou worden gevestigd. De afstand van het terrein zou n.l. uitsluitend moeten plaats hebben ter bereiking van het door den Bond beoogde doel. De gemeente zou dan overigens de beschikking over het terrein behouden en zoodoende ook alle ontvangsten, uit anderen hoofde voortspruitende, zelf innen. De ophooging van het terrein zou, voorzooveel noodig, van gemeentewege en voor hare rekening moeten geschieden, terwijl de verdere inrichting van het terrein ten laste van den Bond zou komen. Voorts zou de Bond aan de gemeente het vrije en koste- looze gebruik van al zijne inrichtingen moeten toestaan, wanneer de gemeente daarover wenschte te beschikken. Ons College kon zich met een dergelijken vorm van afstand wel vereenigen, mits slechts de afdeeling verplicht werd het terrein ten allen tijde, met een opzeggingstermijn van 6 maanden, terug te geven, wanneer de gemeente voor een ander doel de vrije beschikking daarover moest hebben. Bij eene dergelijke regeling toch nam de gemeente geen verplichtingen op zich tegenover de geldschieters van de afdeeling, zooals in het bovenaangehaald schrijven van het bestuur werd voorgesteld en waarmede wij ons in geen geval zouden hebben kunnen vereenigen, doch behoefde ook de afdeeling van haar kant, behalve het betalen van huur, geene geldelijke verplichtingen tegenover de gemeente op zich te nemen. Bovendien behoefden ook de uitgaven, die men zich zou moeten getroosten voor de ophooging van het terrein en de derving van de inkomsten, thans verkregen door verhuring van het land, de gemeente niet af te schrikken, om op de zooeven aangegeven wijze het terrein aan de afdeeling ten gebruike te geven. De kosten van ophooging toch werden door den Directeur van Gemeentewerken geraamd op ƒ8500, zoodat in het on gunstigste geval, wanneer de gemeente gedurende een jaar in het geheel geen inkomsten uit het land trok, het verlies slechts 4% van ƒ8500 ƒ340, vermeerderd met de huurop brengst van het thans nog onopgehoogde land ad 130, d. i. tezamen 470, zou bedragen. Een dergelijk geval moest echter, de Directeur Van Gemeentewerken zeide het terecht in zijn rapport, als ondenkbaar worden beschouwd, aangezien meer malen aanvragen, om een circus op gemeenteterrein te mogen plaatsen, inkomen en verhuring voor de overige door den Directeur genoemde doeleinden, ook geenszins onwaarschijnlijk kon worden geacht. Bovendien moest natuurlijk het bedrag van ƒ470 ook nog verminderd worden met de door de afdeeling te betalen huur. Waar derhalve het jaarlijks door de gemeente te lijden verlies zelfs in het allerongunstige geval bij de aangegeven wijze van afstand van het terrein nog geen ƒ500 bedroegen toch ook het kosteloos medegebruik van de inrichtingen, door de afdeeling gemaakt (tribune's en dergelijke) eenige waarde vertegenwoordigde, daar meenden wij, dat er alleszins aan leiding was om met de afdeeling in nader overleg te treden, teneinde de tot stand koming van een groot sportterrein, waardoor ongetwijfeld de aantrekkelijkheid der gemeente zou worden verhoogd en hetgeen op de aangegeven wijze met zoo betrekkelijk geringe offers van de zijde der gemeente zou kunnen geschieden, te bevorderen. Slechts zou, zooals wij reeds opmerkten, de gemeente steeds bevoegd moeten zijn het gebruik met een opzeggingstermijn van 6 maanden te doen eindigen. Wij noodigden daarom het bestuur der afdeeling uit tot een onderhoud met ons college op 23 Januari van het afge- loopen jaar. In die conferentie deelden wij het bestuur mede, op welke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 1