222 DONDERDAG 21 DECEMBER 1911. Maatschappijen, die het risico betreffende de artikelen 1638 c en d van het Burgerlijk wetboek overnemen zijn ons niet bekend, zoodat het stellen van een post in hunne begrooting door de aannemers steeds geheel willekeurig en nooit gelijk zal zijn. Wanneer de Gemeente mocht besluiten voor alle werken in de bestekken eene stelpost ter verrekening van alle deze kosten op te nemen, zouden alle aannemers deze zelfde post in hunne begrooting kunnen overnemen, terwijl dan de Gemeente nooit meer zou behoeven te betalen dan hetgeen werkelijk verschuldigd is, daar dan het uitgekeerde loon verrekend zou worden. t' welk doende Het bestuur der Afd: Leiden van den Nederl: Aarmemersbond H. J. Planjer. Voorzitter. D. VAN Lith. Secretaris. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 3°. Verzoek van de afd. Leiden van den Ned. Steenhouwers- bond om in bestekken van gemeentewerken te bepalen, dat het steenhouwerswerk, althans aan hardsteen of zandsteen voor den binnenbouw, in deze gemeente moet worden gemaakt. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigde eerbied te kennen, ondergeteekende respectievelijk Voorzitter en Secretaris van de Afd. Leiden van de Ned. Steenhouwersbond, dat uit naam van al de Leden dezer Afd. U verzoeken, of het niet mogelijk is, om in de besteks bepalingen van Gemeentewerken te bepalen, dat het steen houwerswerk, benoodigd voor die werken in Leiden te laten maken, of als het niet mogelijk is dit te doen voor al het steen- houwwerk, dan toch het hardsteen of zandsteen bestemd voor de binnenbouw, daar het op heden nog geen enkel stuk steenhouwerk dat noodig is aan de Gemeente Gebouwen in Leiden wordt gemaakt. Wij komen met het verzoek tot U omdat wanneer het Steenhouwerswerk in Leiden gemaakt werd de werkeloosheid in het Steenhouwersbedrijf veel minder zou zijn, en er beter een geregelde weekloon bij de Patroons verdiend kon worden. Hopende dat U ons verzoek, in het belang van het steen houwersbedrijf en van de gezellen in grondige overweging zult willen nemen. Teek enen wij met Achting, W. F. Moenen, Voorzitter. Leiden, 20 Dec. 1911. J. Poeljejoe, Secretaris. De heer Roem. M. d. V. Zouden wij dit niet ook, evenals het andere adres, even kunnen afhandelen? De leden van den Raad zullen het er allen wel over eens zijn, dat hier aan een bepaald bedrijf de voorkeur wordt gegeven, zoodat wij er nu dadelijk wel over kunnen beslissen. De Voorzitter. Ik zou den heer Roem toch wel in over weging willen geven, met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te gaan. Als de zaak werkelijk zoo een voudig is, dan is het voor Burgemeester en Wethouders ook eene kleine moeite er praeadvies over uit te brengen. Het komt Burgemeester en Wethouders wel gewenscht voor, dit even voor te bereiden, vooral ook, omdat nog aanhangig is een verzoek van eenigszins gelijksoortigeri aard, n.l. om de uurloonen der steenhouwers te verhoogen. Als wij nu over dit verzoek gingen debatteeren, zou dat tot lange discussies aanleiding kunnen geven, hetgeen zeker niet gewenscht is met het oog op de belangrijkheid van de agenda. Als er praeadvies over uitgebracht is, kunnen de heeren er a tête reposée over nadenken. Hierop wordt dit verzoek eveneens in handen van Burg. en Weth. gesteld om praeadvies. 4°. Verzoek van J. Wanink om eervol ontslag als onder wijzer aan de school der 3e klasse No. 1. 5°. Verzoek van G. Knotter Jr. e. a., allen bewoners van de Prinses-Wilhelminastraat, om hunne perceelen aan te sluiten aan de gemeentelijke gasleiding. Dit stuk luidt als volgt: Aan de Leden van den Raad te Leiden. Wel Edel Achtbare Heeren De ondergeteekenden, allen bewoners van de Prinses- Wilhelminastraat te Leiden, geven met verschuldigden eer bied te kennen het Verzoek om te mogen worden aange sloten aan de Gemeentelijke gasleiding, waartoe de verschil lende eigenaren hunne toestemming verleenen. Ondergeteekenden zijn toch van oordeel, dat eene algemeene aansluiting niet alleen in hun belang, toch ook ten voordeele is der Gemeente Leiden, daar zij zich verplichten als af nemers van Gas. Ook zijn ondergeteekenden van oordeel, nu men in den tijd leeft van Gas en Electriciteit, dat het toch niet op gaat, als inwoners van Leiden, hun met Petroleum en kaarslicht te laten behelpen, daar dit niet alleen schadelijk is voor de gezondheid, toch ook geenszins van brandgevaar ontbloot is. 't Welk doende enz. G. Knotter Jr. (Volgen de namen van nog 40 adressanten). Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. De Voorzitter deelt alsnog mede: 1°. dat aan A. B. Reyenga, weduwe van L. D. Vliegenthart, in leven Controleur der gemeentebelastingen, met ingang van 7 Maart 1912, een pensioen is verleend van ƒ690.'sjaars; 2°. dat bij Kon. Besluit van 13 December j.l., No. 32 de bezoldiging van den Commissaris van Politie is vastgesteld op ƒ3700.met ingang van 1 Januari 1912. De Voorzitter. Alvorens tot de behandeling van de agenda over te gaan, wil ik namens Burgemeester en Wethouders een voorstel doen van eenigszins formeelen aard, dat misschien wel even aan de punten der agenda kan voorafgaan. De Raad heeft in den laatsten tijd nog al eens besloten tot allerlei uitbreidingen van de Gas- en Electriciteitsfabrieken. Toen nu het plan voor de leening hier in het voorjaar werd behandeld, was dat nauw aan gerekend. Er viel toen weliswaar onder de bouw van de Hoogere Burgerschool, waar voor natuurlijk voorloopig geene uitgaven behoeven gedaau te worden, maar sedert dien tijd zijn zoovele buitengemeenten aangesloten aan de Gas- en Electriciteitsfabrieken, dat, indien wij op dit oogenblik alles contant moesten betalen, wij weer dadelijk eene nieuwe leening zouden moeten aangaan. Boven dien zijn nog niet alle belastinggelden van dit jaar inge komen. Nu heb ik voor mij zelf eene raming gemaakt van wat op dit moment geleend zou moeten worden; daarbij ben ik ge komen tot 271.750.Hieronder heb ik nog niet medegerekend een bedrag van ƒ150.000.waarover denkelijk in de volgende Raadsvergadering eene beslissing zal worden genomen en welk bedrag ook weder noodzakelijk is tot uitbreiding van de licht fabrieken. In allen gevalle is er kasgeld noodig en nu zou ik het jammer vinden, den Raad reeds dadelijk in Januari te moeten samenroepen tot geen ander doel dan om te stemmen over een begrootingsstaat. Het is daarom, dat ik, in overleg met den Wethouder van Financiën, namens Burgemeester en Wethouders den Raad voorstel, den navolgenden begrootingsstaat vast te stellen: Uitgaven: Rente van tijdelijk ter voorziening van kasgeld opgenomen gelden: 15.000.— aflossing van tijdelijk ter voorziening in de behoefte aan kasgeld opgenomen gelden ƒ500.000.—. Ontvangsten: Ter zake van de Stedelijke Fabrieken van gas en electriciteit, a. de Gasfabriek: ƒ1800.b. deElectri- citeitsfabriek12.600.ter zake van het krankzinnigen gesticht »Endegeest", het idiotengesticht Voorgeest" en het sanatorium »Rhijngeest": 600.— en tijdelijke geldleening ter voorziening in de behoefte aan kasgeld: ƒ500.000.—. Mag ik vragen, of de Commissie van Financiën over dezen begrootingsstaat haar oordeel zou willen zeggen? De heer Vergouwen. Er is geen bezwaar tegen, M. d. V. De heer Bosch. Er is geen bezwaar tegen, M. d. V. Daarop wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders zonder verdere beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is alsnu: I. Benoeming van een lid van het Algemeen Bestuur der vereeniging «Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Leiden". (Zie Ing. St. No. 312). De heer Briët. M. d. V. Mijn standpunt ten aanzien van de volksleeszaal is bekend; ik voel er niet veel voor, omdat ik niet de overtuiging heb, dat degelijke ontwikkeling door een volksleeszaal wordt in de hand gewerkt, maar het is volstrekt niet daarom, dat ik wil voorstellen niet in te gaan op het verzoek van het bestuur van de volksleeszaal, om een lid van den Raad aan te wijzen als lid van dat bestuur. Indien indertijd, toen de Raad het subsidie toestond, daaraan de voorwaarde was verbonden, om een lid van den Raad te doen zitting nemen in het bestuur, dan zou ik mij daar tegen volstrekt niet hebben verzet, maar nu het bestuur van de volksleeszaal komt met een schrijven, waarin wordt mede gedeeld, dat besloten is, het recht tot het aanwijzen van een bestuurslid tot wederopzeggens toe aan den Raad toe te kennen, nu meen ik toch, dat daartegen onzerzijds bezwaar moet worden gemaakt. Want om nu een Raadslid aan te wijzen, die daar zou mogen zitten, totdat het bestuur zou

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 2